situatie van de belijdenislyriek - de verbeelding krijgt een belangrijke plaats - en dat de poëzie ook uit haar geïsoleerdheid wordt gehaald: het directe of verre verleden wordt er organisch en mee-sprekend in opgenomen. De eerste cyclus, ‘Ondergang van Tenochtitlán’ uit de bundel Personages is van deze wijze van werken het sterkste door Ten Berge geschreven voorbeeld.
Binnen het geheel van de jongere Nederlandse poëzie wordt meer op de wijze als door Ten Berge beoefend, gewerkt, niet alleen vanuit het inzicht, dat het dichterlijk materiaal zich van overal laat betrekken en de dichter soms niet meer kan zijn dan een arrangerend intermediair, maar vooral vanuit de overtuiging dat gebeurtenissen zich op meer lagen afspelen of kunnen afspelen. Poëzie wordt vaak een afgraven ter plaatse, op historische grond of op een plek in de moderne wereld en het heden resp. het verleden komen tevoorschijn en open te liggen en nemen een verrassende plaats in de omringende wereld in. Dichten nú (en leven nú) is ook een historisch proces. Angelsaksische dichters als Pound en Eliot hebben hier zonder twijfel de weg gewezen.
Onder de dichters die min of meer op de hier geschetste wijze te werk gaan, komt H.C. ten Berge als de belangrijkste voor. Onder de dichters en dichteressen wier werk voor een bekroning in aanmerking kwam, lijkt het werk van H.C. ten Berge niet alleen het origineelst, maar voor de ontwikkeling van de Nederlandse poëzie ook de meeste perspectieven biedend, zoals onder deze dichters en dichteressen het werk van Ten Berge het meest veelzijdig is - de verschillende en naar karakter sterk uiteenlopende onderdelen van de bundel Personages bewijzen het.
Het bestuur adviseert dit advies te volgen en de prijs aan H.C. ten Berge toe te kennen.
Bij de bespreking vroeg de heer Dr. J.G. Bomhoff of het bestuur zich realiseerde dat geadviseerd werd de prijs toe te kennen aan een schrijver die vorig jaar geweigerd heeft het lidmaatschap te aanvaarden. De voorzitter antwoordde dat dit noch voor de Commissie voor schone letteren noch voor het bestuur als een bezwaar heeft gegolden. De heer A.L.I. Sivirsky bracht zowel de bedoelde Commissie als het bestuur hulde voor deze houding, maar persoonlijk wenste hij zijn stem tegen het advies uit te brengen. Omdat slechts vier leden eveneens tegenstemden, werd de Van der Hoogt-prijs toegekend aan de heer H.C. ten Berge. Nadat deze de vergadering was binnengeleid, las de heer G. Borgers het rapport van de jury voor, waarna de voorzitter de prijs overhandigde.