kunst Utrecht 1964. Zij heeft zich bij deze beslissing door de volgende overwegingen laten leiden:
Meer dan enig ander der genoemde boeken opent dit werk door de toegepaste methode nieuwe perspectieven voor de geschiedschrijving, in dit geval de kunstgeschiedschrijving. Door zijn scherpe analyse van die geschriften, die het gangbare beeld van Rembrandt bepalen, heeft de auteur de relatieve waarde van dit beeld in een helder licht gesteld. Met name de tegenstelling tussen de ‘uiterlijke’ (d.i. de jonge) en de ‘innerlijke’ (d.i. de oudere) Rembrandt, een patroon dat in de wetenschappelijke en in de populaire Rembrandt-litteratuur steeds terugkeert, blijkt een door de laat-19e eeuwse historiografie bepaalde voorstelling van zaken te zijn, een weerspiegeling van toen actuele dilemma's, veeleer dan van een heden ten dage geldige historische interpretatie. Bijzonder succesvol acht de jury de behandeling van de klassicistische kritiek op Rembrandt, zoals die kort na zijn dood werd geformuleerd en die aan de kunstenaar een positie toewees (die van ‘de eerste ketter’) welke door de romantiek juist positief zou worden gewaardeerd. De antecedenten van de klassicistische visie en haar introductie in Nederland worden op zeer oorspronkelijke wijze onderzocht en geïnterpreteerd. Dat de situering van Rembrandt in de ‘preklassicistische’ zeventiende-eeuwse kunstopvatting niet veel meer is dan een improvisatie op fragmentarisch materiaal ontveinst de jury zich niet. Wel verre van hierover het laatste woord te zijn, is deze scherpzinnige bijdrage het eerste woord over een nog nauwelijks onderzochte materie. Behalve de oorspronkelijkheid van de in het boek toegepaste gezichtspunten, vormt ook de stijl waarin het is geschreven, naar het oordeel van de jury, een belangrijke verdienste. De essayistische en meermalen geestige betoogtrant verleent aan het hele geschrift een persoonlijke toon, die men al te zelden in wetenschappelijke uiteenzettingen aantreft. De keuze van het onderwerp, tenslotte, dat in het Nederlandse culturele bewustzijn een centrale plaats inneemt, getuigt van de moed van de auteur.
Naar de vorm en naar de inhoud is het gehalte van dit boek van dien aard, dat de jury het eenstemmig en met overtuiging aanbeveelt voor de Wijnaendts Francken-prijs 1967.
In verband met het feit dat bij de uitreiking van de Van der Hoogtprijs en de Wijnaendt Franckenprijs pers en radio aanwezig zouden zijn (de televisie was op het laatste ogenblik helaas verhinderd) was het nood-