Bijlage I Advies toekenning van de prijs voor literaire kritiek 1966
De commissie van advies, bestaande uit Prof. Dr. K. Meeuwesse, Dr. C. Rijnsdorp en Drs. M.B. Teipe, is unaniem van mening dat de prijs voor literaire kritiek 1966 toegekend dient te worden aan de heer Pierre H. Dubois te 's-Gravenhage. Zij is tot deze conclusie gekomen op grond van de wekelijkse kolommen van deze criticus in het dagblad Het Vaderland, terwijl zij bovendien in haar beschouwing betrokken heeft zijn bundels ‘Een houding in de tijd’ (1950) en ‘Voor eigen rekening’ (1954). Verder talrijke besprekingen voor Het Boek van Nu tot dit tijdschrift in augustus 1962 van redactie veranderde en zijn biografische studie over Marcellus Emants (1964).
Vooral de beide door Dubois gepubliceerde bundels zijn voor het verkrijgen van inzicht in de structuur van zijn literaire kritiek van fundamentele betekenis gebleken. Hem interesseerde behalve het werkstuk als zodanig vooral ook, zoals hij het zelf uitdrukte in zijn essay over ‘Grandeur en misère van het auteurschap’: de menselijke relatie tussen het werk van een auteur en zijn eigen realiteit. De voortdurende confrontatie met de eigen werkelijkheid en die van anderen, die aan het werk zijn belang kan geven, beschouwt Dubois in dit essay als de injectie die onze literatuur behoeden kan voor wat haar steriliseert. (Een houding in de tijd blz. 16).
In dezelfde bundel vermeldt Dubois met instemming de conclusie waartoe Nietzsche, Kierkegaard en Sjestow gekomen waren, ‘dat het eerste wat te ondermijnen viel de sluitende redenering, het logische systeem was.’ (blz. 142). Een gedachte die wij bij Ter Braak terugvinden.
In vele opzichten was zijn doordenken van de eigen kritische standpunten geschoold door het bestuderen van het werk van Du Perron en vooral van Ter Braak, door het bestuderen van franse essayisten uit vroeger en later tijd en van het werk van talrijke filosofen. Evenals bij Ter Braak en Du Perron voerde de ‘conclusieloze conclusie’, waartoe bovengenoemde denkers waren gekomen hem zowel tot een individueel verzet tegen de verburgerlijking van de zgn. ethische en esthetische normen als tot de beklemtoning van de individuele verantwoordelijkheid van kunstenaar èn criticus wat betreft de authenticiteit van hun scheppingen en de integriteit van hun oordelen.
Zoals voor Ter Braak de paradox een conclusieloos eindpunt was, dat systeembouw uitsloot, zo werd door Dubois de contradictie gezien als iets essentieels, dat eigen is aan het leven en de absurde, tragische menselijke situatie. Zo komt hij in ‘Voor eigen rekening’ tot de voor hem kenmerkende en uiteraard voor eigen rekening blijvende uitspraak, dat de consequentie en de zin van het schrijverschap een ‘absurde’ opstandigheid is, een révolte zonder hoop, die dus niet steunt op een heilsverwachting van welke aard ook, waarvoor strijd te leveren zou zijn, maar op een redeloos protest vanuit de verbeelding. (blz. 23).
Als criticus protesteert hij, evenals Du Perron en Ter Braak vóór hem, tegen al wat de creativiteit verminkt; soms fel en agressief, al is hij geen polemist. Evenals zij sprong hij in de bres voor nauwelijks te definiëren begrippen als menselijke waardigheid en honnêteté.
Dubois' doorlichting van schrijvers en hun werken geschiedt met een consequent volgehouden twijfel aan eigen en anderer oordeel en een diepgaand onderzoek van hedendaagse en historische letterkundige figuren en verschijnselen. Door zijn veelzijdige kenning, de zelfstandigheid van zijn oordelen, zijn verantwoordelijkheidsgevoel en subtiel onderscheidingsvermogen behoort Dubois tot het geringe