beelden getuigt van een rijke fantasie, een gevoelig associatievermogen, zonder dat de dichter zich door de verrassende beeldenreeksen laat meeslepen en de compositie van het gedicht daarbij uit het oog verliest. Hij bewaart als dichter een zekere afstand tot de eigen ervaringen, hij staat nuchter tegenover de eigen emoties zonder deze emoties daartoe eerst te ontnuchteren, zoals vroeger in anecdotische poëzie het geval was.
Gils wil met zijn gedichten a.h.w. ‘bij zichzelf de kamer binnenklimmen’, niet om de innerlijke, bezonken werkelijkheid een logische vertolking te geven, wat het beeld zou verminken, maar om deze onbewuste werkelijkheid ongerept uit te laten kristalliseren in de grotendeels zichzelf ontwikkelende poëtische vorm. Zo is het gedicht voor Gils evenzeer een ontdekking als een uitdrukking van zichzelf en kan hij aan het slot van een vers uit zijn laatste bundel verrast constateren: ‘het verband tussen al die (vin)dingen is te toevallig om toevallig te zijn’.
Ondanks de eenvoud van taal eisen verscheidene gedichten van Gust Gils een niet geringe ontvankelijkheid van de lezer door het subtiel en surrealistisch beeldgebruik. In een interview verklaarde hij zelf eens: ‘ik zou zelfs voor een aantal (of misschien voor vele) gedichten de term ‘visioen’ durven gebruiken, zonder daaraan nu bepaalde hoogdravende aspiraties vast te koppelen’. En inderdaad, buiten het sterk visuele karakter van zijn werk, is er onder meer nog deze overeenkomst, dat zijn gedichten aanvankelijk soms ontoegankelijk lijken en dan bij herlezing een scherp en helder beeld oproepen, dat ondanks zijn duidelijkheid niets van zijn wonderlijkheid verliest. De kwaliteit en de authenticiteit van de gedichten in Een plaats onder de maan door Gust Gils bracht de Commissie voor Schone Letteren er toe, met algemene stemmen te besluiten om aan het bestuur van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te verzoeken, deze bundel ter bekroning met de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-Prijs 1966 voor te dragen.
Het bestuur adviseert dit advies te volgen en aan Gust Gils de prijs toe te kennen.
Bij de bespreking van dit advies merkt de heer Bomhoff op dat hij niet alleen bezwaar heeft tegen enkele formuleringen, maar dat zijn voornaamste bezwaar is dat de vergadering eigenlijk niet in staat is dit advies te beoordelen. Is het niet beter, zo vraagt hij zich af, de Commissie voortaan zelf de prijs toe te laten kennen? Hij wil hierover graag de mening van de Commissie horen. Aangezien geen enkel lid der Commissie aanwezig is (alleen de heer Den Besten had bericht van verhindering