om na het voltooien van zijn vijfdelig handwerk verder te gaan in de richting waarin zijn onderzoekend scheppen zich bewogen heeft.
Van Schierbeek kan men zeggen, dat hij rondgaat als in een boomgaard en de vruchten van de taal plukt. Het gaat hem om de woorden die groeien aan de menselijke stem, klankomschreven betekenissen zoals hij zegt. Wat hij schrijft is niet in zinsdelen maar in ademeenheden ontworpen, is niet bedoeld voor het oog dat letters leest maar voor het oor dat luistert.
Met stijlmiddelen uit onze tijd wordt een vrijwel vergeten traditie nieuw leven ingeblazen, nl. die waarin sprake is van taal als mededeling van leven, als openbaring van bestaan in haast lichamelijke zin; het is ontvangenis door het oor, zingeving door de stem, waarbij hartslag en adem de woorden opnemen en pas vervolgens het wikkende wegende brein begrijpend ingrijpt. Zo gaat Schierbeek terug tot de wortels van spraak, spreuk en sproke, vóór de vertakking in proza of poëzie.
Het letterkundig belang van deze experimenten en de ermee bereikte leesresultaten wettigen grote waardering.
Dit advies geeft aanleiding tot een levendige discussie. De heer Van Bolhuis ontwikkelt een aantal ernstige bezwaren, zowel tegen het proza van de ter bekroning voorgedragen candidaat, waardoor de gehele Nederlandse taal ontworteld dreigt te worden, als tegen het advies in formeel en materieël opzicht. De heer Meyers bestrijdt enkele argumenten van de vorige spreker en ontvouwt daarbij tevens zijn eigen opvattingen van Bert Schierbeek's schrijverschap, dat hij desgevraagd wel voor bekroning in aanmerking vindt komen. De heer De Goede vraagt naar de betekenis van bepaalde in het advies gebruikte termen, zoals ‘ontvangenis door het oor’. De heer Van der Veen merkt op, dat de Commissie zich hier heeft laten inspireren door Schierbeek zelf. De secretaris wijst voor de oorsprong van het beeld op de middeleeuwse voorstelling van de Ontvangenis van Christus (het ‘Woord’) door Maria's oor. De heer Boasson acht het advies voor ‘gewone’ mensen al te onduidelijk en trouwens ook niet exclusief op Schierbeek's kunst van toepassing. De heer Idenburg (P.J.) merkt op, dat er blijkbaar verschillende candidaten zijn geweest. Afgezien van de vraag of men dit soort kunst wil aanmoedigen en of Schierbeek daarvan de representant is, zou spr. gaarne weten, of het bestuur nader heeft geinformeerd naar de tegencandidaat. De voorz. antwoordt, dat het geen zin