Lawrence Ernest Harris
(1892 - Histon (Cambr.), 5 april 1959)
Harris, die slechts kort lid dezer Maatschappij geweest is en geen gevolg heeft kunnen geven aan het voornemen een harer vergaderingen te bezoeken, verdiende een plaats onder hen die zich aktief met de Nederlandse letteren in de ruime zin bezig houden door zijn werk over Nederlandse technici en uitvinders.
Deze werktuigkundig ingenieur, na studie en na dienstplicht tijdens de eerste wereldoorlog verbonden aan een grote machinefabriek in Leeds, was lange jaren haar vertegenwoordiger in India geweest en daarna in de Fens van oostelijk Engeland; hij kwam in een dorp bij Cambridge te wonen en leerde de belangstelling voor de wording der Fens met de studie-mogelijkheden van de universiteitsstad verenigen. Hij werd een autoriteit in zake de poldergeschiedenis en zag zich als zodanig in historische verenigingen opgenomen.
Gesteld voor de vraag, wat het werk van Sir Cornelius Vermuyden in zake de drooglegging der Fens eigenlijk betekende, kwam hij tot het inzicht, dat deze Nederlander van Nederland uit verstaan moest worden. Harris deed niets half en zo zocht hij de Nederlandse gegevens op, bezocht alle in aanmerking komende plaatsen, leerde voldoende Nederlands om ook onze boeken en archivalia te kunnen lezen en paste de methoden van de exakte wetenschapsman op de historiebeoefening toe. Zijn boek over Vermuyden and the Fens (1953) is een afdoende weerlegging van vroegere, door partij-inzichten beheerste, voorstellingen. Hierna wijdde hij zich aan de figuur van Humphrey Bradley, uit Engelse ouders te Bergen op Zoom geboren en in Nederland gevormd, als waterbouwkundige in Engeland en vooral in Frankrijk werkzaam; het boek over Bradley is bij ons weten nog niet gedrukt. Tenslotte vroeg hij een billijker belangstelling voor Cornelis Drebbel; de voordracht over deze merkwaardige man, die hij als President van The Newcomen Society op 8 okt. 1958 hield, was zijn laatste openbare uiting, want kort daarna maakte ziekte een eind aan zijn werkzaamheid. Reeds eerder trouwens was hij door het lot beproefd en zijn houding onder diverse omstandigheden dwong respect af; hij vond daarbij rust en ontspanning in zijn wetenschappelijke werk en in de hem vertrouwd geworden Nederlandse sfeer.
Hij was een goed vriend van Nederland en de Nederlanders, vooral