Icelandic Rímur. Na de oorlog begon hij met de heruitgave van Vigfusson's Icelandic-English Dictionary, waarvan de eerste uitgave begonnen was door Cleasby, voortgezet door Vigfusson, en gebaseerd op het materiaal van Gislason. Deze heruitgave bevat een Supplement van de hand van Craigie, dat uiterst belangrijke correcties bevat gebaseerd op de handschriften. De uitgave hiervan mocht hij nog beleven (1957).
Zijn werkkracht was ongelofelijk groot. Gedurende het merendeel van zijn Oxfordse jaren werkte hij niet alleen aan het Woordenboek, maar gaf hij tevens college en had hij nog een of twee andere projecten onder handen.
Als men het geheim van zijn uitgebreide werkzaamheden tracht te doorgronden, komt men tot de conclusie dat dit te danken is aan de samenwerking van een aantal gelukkige factoren. Ten eerste dat, hoe ruim zijn belangstelling ook was, deze zich hoofdzakelijk concentreerde op het gebied van de taal en de letterkunde, zodat zijn veelzijdige studies allen elkander versterkten en leidden tot een natuurlijke synthese. Ten tweede ziet men hoe hij reeds op jeugdige leeftijd de grondslag legde voor al zijn verdere werkzaamheden. De kiemen van zijn veelvuldige en uitgebreide werkzaamheden liggen in zijn jeugd. Ook was hij immuun voor afleiding en verstrooiïng. Altijd stond hij gereed met raad en daad anderen bij te staan in hun studie. Niemand klopte ooit tevergeefs bij hem aan om hulp of advies in taalkundige kwesties. Zijn gastvrij huis stond altijd open voor vrienden en bezoekers. Maar na elke onderbreking hervatte hij zonder gejaagdheid of verder tijdverlies zijn werk waar hij het had neergelegd. Zoals een vriend het eens uitdrukte: ‘His secret is that he is always at it’. En daarnaast bezat hij de gave dat hij de moeilijkste problemen op het eerste gezicht kon oplossen.
Verscheidene malen had ik het voorrecht hem te bezoeken in zijn huis te Watlington, gelegen op een der uitlopers van de Chiltern Hills, gewoonlijk in gezelschap van mijn vriend Dr. L.F. Powell, die mij voor het eerst bij hem introduceerde. De voorlaatste maal was dit op zijn 85e verjaardag in 1952. En als ik dan terugdenk aan die bezoeken, treft mij weer dat deze grote geleerde de eenvoud zelf was. De kleine tengere gestalte, het lange, smalle gelaat met de scherpe neus, de stalen bril, waarachter de schrandere ogen flikkerden, de zachte, ietwat droge stem met het uitgesproken Schots accent dat hij nooit heeft afgelegd, deze man was wars van alle uiterlijk vertoon en ijdelheid, men voelde onwillekeurig dat hij bij alles en iedereen onmiddellijk en feilloos tot de