[XVI.]
XVI. Bij de rondvraag doet de secretaris mededeling van een ingekomen brief van de heer Van Tricht, bevattende een motie met toelichting betrekking hebbende op de datum van de jaarvergadering. De voorzitter leest de motie voor, die als volgt luidt:
De jaarvergadering, betreurende dat haar datum zodanig gesteld pleegt te worden, dat de leden die bij het Voorbereidend Hoger en Middelbaar Onderwijs en bij het Lager Onderwijs werkzaam zijn, door ambtsplichten gedwongen worden tot afwezigheid, nodigt het Bestuur uit, de vergadering voortaan te stellen op een vakantiedag, subsidiair een zaterdag.
De heer Bakhuizen van den Brink opent de discussie met de vraag, of het wel mogelijk is een motie aan te nemen van een afwezige. De voorzitter wijst er op, dat in elk geval het probleem, dat in de motie aan de orde wordt gesteld, van algemene aard is. Het blijft echter moeilijk een bepaalde datum vast te stellen. Enerzijds zijn in juni vele leden door ambtsplichten verhinderd de jaarvergadering te bezoeken, maar anderzijds verblijven in het begin van september niet weinigen buitenslands. De heer Noach acht de zaterdag in elk geval geschikter dan de woensdag en zou voorts willen aandringen op een principiële beslissing van de vergadering met betrekking tot de keuze van juni of september. De voorzitter meent, dat de thans aanwezigen, voor wie de juni-datum dus geen beletsel heeft gevormd, daarin bezwaarlijk een algemeen aanvaardbare uitspraak kunnen doen. De heer Becker pleit voor het houden van een enquète. Mej. Daan merkt n.a.d. op, dat dit enige jaren geleden reeds is gedaan. Volgens de secretaris zou een nieuwe enquète echter niet ongewenst zijn, aangezien bij de eerste, door Mej. Daan bedoeld, de september-datum buiten beschouwing is gebleven. Ondanks de bezwaren van de heer Van den Eerenbeemt tegen de zaterdag, blijken vele aanwezigen voor die dag een sterke voorkeur te koesteren. De instemming met de aanbevelingen van Mevr. Thijssen-Schoute en de heer Oosterbaan voor een zaterdag omstreeks juni geven