Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1952-1953
(1952-1953)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 183]
| |
Verslag van de jaarlijkse vergadering te Leiden 17 Juni 1953De beschrijvingsbrief luidde:
Leiden, Mei 1953 M.
Het Bestuur van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde nodigt U uit tot het bijwonen van de jaarlijkse vergadering op
Woensdag de 17de Juni 1953 te Leiden in het Academiegebouw, Zaal XI, Rapenburg 73. Aanvang 10.30 uur
De orde der werkzaamheden is als volgt: I. Opening van de vergadering door de voorzitter, de heer Dr P. Minderaa. II. Verslag van de staat der Maatschappij en van haar belangrijkste lotgevallen en handelingen gedurende het jaar 1952/1953. III. Verslag van de staat der Afdeling voor de drie Noordelijke Provinciën gedurende hetzelfde tijdsverloop. IV. Verslag van de staat der Afdeling voor de Zuid-Oostelijke Provinciën gedurende hetzelfde tijdsverloop. V. Verslag van de staat der bibliotheek gedurende hetzelfde tijdsverloop. VI. Verslag omtrent de rekening en verantwoording van de penningmeester. VII. Overzicht van de verslagen der vaste commissiën. VIII. Bekendmaking van de uitslag der stemming over de te benoemen leden (zie bijlagen). Ieder gewoon lid is gerechtigd, zijn stem uit te brengen omtrent de vraag welke leden worden benoemd. Zij die van dat recht gebruik maken, zorgen dat het hun nevens de candidatenlijst toegezonden stembiljet, duidelijk ingevuld en met hun naam ondertekend, uiterlijk 24 uur voor de aanvang van de jaarlijkse vergadering is ingekomen bij de secretaris. Een in de voorafgaande maandvergadering te benoemen commissie van te Leiden of in de naaste omgeving van Leiden woonachtige leden maakt de uitslag der stemming de avond tevoren op, en deelt die aan de vergadering mede (art. 8 der Wet). IX. Stemming over de toekenning van de prijs van aanmoediging, genaamd Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs, voor de periode 1952/'53 (zie bijlage). X. Bekendmaking van de werken, die het bestuur op advies van de commissie voor de rubriek biographie en cultuurgeschiedenis (zie onder 1)) en die voor essays en literaire critiek, resp. voor de perioden 1947-'51 en 1949-'53 met de Dr Wijnaendts Franckenprijs, groot ƒ 500.-, bekroond heeft.
Noenmaal in Café-Restaurant ‘Het Gulden Vlies’, Breestraat 125
XI. Voordracht van Dr Jul. Kuypers:
UTOPIA IN VLAANDEREN | |
[pagina 184]
| |
XII. Voorstel tot benoeming van een commissie tot wijziging van de Wet, in die zin, dat een aantal zaken, thans bij de Wet geregeld, wordt opgenomen in een Huishoudelijk Reglement. XIII. Voorstellen tot Wetswijziging met betrekking tot medewerking der Afdelingen voor de Noordelijke en Zuid-Oostelijke Provinciën in de Vaste Commissiën (zie onder 2)). XIV. Mededelingen omtrent de samenwerking met België. XV. Voorstellen tot Wetswijziging met betrekking tot het contact met België (zie onder 3)). XVI. Vaststelling van de jaarlijkse bijdrage (art. 12 der Wet). Het bestuur stelt voor deze te handhaven op ƒ 10.-. XVII. Verkiezing van vier bestuursleden (artt. 23 en 25 [zie onder 4)] der Wet; zie het bijgevoegde stembiljet). XVIII. Verkiezing van leden in vaste commissiën (artt. 56 en 63 der Wet; zie het bijgevoegde stembiljet). XIX. Verkiezing van vertegenwoordigers van de Afdeling voor de drie Noordelijke Provinciën en voor de Zuid-Oostelijke Provinciën in het bestuur (zie het bijgevoegde stembiljet). XX. Voorstel van het bestuur tot dispensatie van art. 63/3 der Wet (zie onder 5)). XXI. Verkiezing van een voorzitter. XXII. Rondvraag. (X) 1) Aangezien het bestuur er niet in slaagde, een commissie voor de toekenning van de Dr Wynaendts Franckenprijs voor de rubriek biographie en cultuurgeschiedenis samen te stellen, werd op de Jaarvergadering 1951 besloten, de toekenning van de prijs uit te stellen (zie Jaarboek 1950-'51, blz. 280). (XIII) 2) Het bestuur stelt voor, aan art. 56 der Wet toe te voegen een 5de lid, luidende: Art. 56/5. Teneinde de medewerking der Afdelingen in het werk der vaste commissiën te verzekeren, gelden de volgende regels: A. In de commissie voor taal- en letterkunde zal zo mogelijk steeds een lid zitting hebben uit elk der beide Afdelingen. Tot het uitbrengen van haar advies bij de voordracht van een dubbeltal, overlegt in dit geval de commissie met de besturen der Afdelingen. B. In de commissie voor geschied- en oudheidkunde zal een lid uit elk der beide Afdelingen zitting hebben in de jaren, waarin de commissie een aanbeveling te doen heeft voor de Prijs voor het Meesterschap. Tot het uitbrengen van haar advies enz. (conform A.). C. Aan de commissie voor schone letteren wordt een lid uit elk der beide Afdelingen verbonden als correspondent, die de vergaderingen der commissie kan bijwonen met adviserende stem en die wordt ingelicht over de aan de commissie met het oog op de Van der Hoogt-prijs ter beoordeling voorgelegde werken. Deze correspondenten worden benoemd door het bestuur uit dubbeltallen, voorgedragen door de commissie in overleg met het bestuur der Afdelingen. D. Aan de commissie voor het jaarboek wordt een lid uit elk der beide Afdelingen toegevoegd met adviserende stem. Deze correspondenten worden benoemd enz. (conform C.). | |
[pagina 185]
| |
E. Aan de commissie voor de uitgave van geschriften wordt een lid uit elk der beide Afdelingen toegevoegd als correspondent, die van de stand der uitgaven en der geldmiddelen op de hoogte wordt gehouden. Als een der Afdelingen de uitgave van een bepaald werk wil aanbevelen, is haar correspondent gerechtigd aan de vergaderingen der commissie deel te nemen met adviserende stem. Deze correspondenten worden benoemd enz. (conform C. en D.). (XV) 3) In verband met de samenwerking met België stelt het bestuur de volgende Wetswijzigingen voor: A. De aan art. 7, lid 1 op 22-12-'45 toegevoegde alinea vervalt. (Toevoeging van 22-12-'45: De namen der voorgedragenen worden aan de in April te houden periodieke vergadering te Brussel opgegeven, die het maximum bepaalt der daaruit bij stemming te benoemen Zuidnederlandse leden. Deze voordrachten worden ingezonden bij het bestuur der Maatschappij. De namen der voorgedragenen worden aan de te Leiden te houden maandelijkse vergadering in Mei opgegeven, die het maximum bepaalt der daaruit bij stemming te benoemen leden). In de plaats daarvan wordt ingevoegd: De Commissie van Advies aangaande de Belangen der Maatschappij in België (zie het nieuw voor te stellen art. 57) doet aan het bestuur in de maand April een voordracht voor het lidmaatschap toekomen van Belgische staatsburgers. Het bestuur dient deze lijst in op de maandvergadering in Mei. Het recht der leden tot voordracht van Belgische staatsburgers wordt hierdoor niet aangetast. B. Artikel 22/1 als volgt te lezen: Het bestuur bestaat uit tenminste negen en ten hoogste vijfden leden, onder wie een in België woonachtig Belgisch staatsburger. en aan art. 23 toe te voegen: Het Belgische lid van het bestuur wordt gekozen uit een dubbeltal, voor te dragen door de Commissie van Advies aangaande de Belangen der Maatschappij in België. C. Aan art. 54 een alinea toe te voegen als volgt: Er bestaat eveneens een Vaste Commissie van Advies aangaande de Belangen der Maatschappij in België, gekozen uit de Belgische leden. D. Inplaats van het 22-12-'45 geschrapte art. 57 een nieuw art. 57 in te voegen als volgt:
Artikel 57
1. De Commissie van Advies aangaande de Belangen der Maatschappij in België bestaat uit vijf leden. 2. De benoeming van elk lid dezer Commissie geschiedt door de jaarlijkse ledenvergadering uit een door het bestuur, na raadpleging van de Commissie voor te dragen dubbeltal van leden van Belgische nationaliteit. 3. Elk jaar treedt op de jaarvergadering een der leden dezer Commissie af, die eenmaal herkiesbaar is. Een jaar na de tweede zittingsperiode is dat lid opnieuw herkiesbaar. 4. De Commissie wijst zelf een voorzitter en secretaris aan. Zij wendt zich eigener beweging, zo gewenst, tot het bestuur met adviezen en voorstellen. Met name dient zij jaarlijks in April bij het bestuur een voordracht in voor te verkiezen leden van Belgische nationaliteit (zie art. 7) en in het begin van het verenigingsjaar een voordracht van door het bestuur te benoemen Belgische leden (zie art. 15). Zij dient | |
[pagina 186]
| |
het bestuur van advies aangaande alle zaken der Maatschappij en de Belgische leden hetreffende, die het bestuur haar voorlegt. (XVII) 4) Art. 25/1 luidt: ‘De secretaris en de penningmeester worden voor de tijd van vier jaren benoemd en zijn éénmaal herkiesbaar’. (XX) 5) Art. 63/3 luidt: ‘Op de begroting wordt elk jaar een bedrag, vertegenwoordigende ten minste 10 procent der jaarlijkse inkomsten, uitgetrokken voor de eigen uitgaven der Maatschappij, ongerekend het bedrag, dat daartoe uit het Fonds beschikbaar wordt gesteld’.
Tegenwoordig zijn 74 leden.
Om 10.45 uur opent de voorzitter de vergadering met een bijzonder woord van welkom tot de Burgemeester van Leiden en met de mededeling, dat de heer Couvreur, gezantschapsraad van België, het noenmaal en de middagzitting met zijn tegenwoordigheid zal vereren. Na de ingekomen benchten van verhindering te hebben voorgelezen, herdenkt de voorzitter de leden, die de Maatschappij in het afgelopen jaar door de dood ontvallen zijn. Mevr. G.E. van Nes-Uilkens, Mevr. W.L. Boldingh-Goemans, Mevr. A.E. Eerbeek-Claassen, Mevr. Bar. esse Amoene van Haersolte-Van Holthe tot Echten, Prof. Dr J.A. Cramer, Dr N.J. Swierstra, Jhr Mr A.H. Martens van Sevenhoven, Mevr. Henriëtte Roland Holst-Van der Schalk (ere-lid), A.H. van der Feen, Mr M. Nijhoff, Dr Chr. Tazelaar, Dr S. Braak, A.B.v. Holkema, Emmanuel de Bom, Mevr. A. van Rhijn-Naeff (ere-lid), P.J. de Kanter, Dr K.W. Dammerman, Dr E. Slijper, J. Tersteeg. Vervolgens wijdt hij enkele woorden van nagedachtenis aan de leden P.J. de Kanter, E. Slijper en J. Tersteeg, die na de laatste maandvergadering zijn overleden. Ook de huldiging van Prof. Dr C.G.N. de Vooys naar aanleiding van diens 80e verjaardag wordt gememoreerd. De voorzitter vervolgt: ‘Zoals u uit de straks uit te brengen verslagen blijken zal, is er in het afgelopen verenigingsjaar veel belangwekkend en ook belangstelling vindend werk verricht. Ik kan mij echter aan de indruk niet onttrekken, dat de laatste kwalificatie die ik gebruikte, belangstelling vindend, vooral geldt voor de besloten commissies. Van oudsher hebben de maandvergaderingen te Leiden een grote plaats in het leven der Maatschappij ingenomen en zelfs, zoals menige vita kan getuigen, in dat van velen harer leden. De vraag dringt zich op, of die tijd voorbij is. In vorige jaarverslagen klaagde de secretaris reeds | |
[pagina 187]
| |
over de achteruitgang; de cijfers die hij ditmaal noemen zal beginnen er alarmerend uit te zien. Is het culturele programma onzer leden te overladen, verdrinkt de belangstelling voor de Maatschappij in de duizend en een besognes van onze huidige levenstijl? Wij zullen ons ernstig moeten bezinnen op de oorzaken en op mogelijkheden tot verbetering. De aandacht kan worden geprikkeld door geregelde persverslagen der voordrachten; introductie kan misschien op ruimer schaal worden toegepast, al mag het privilege der leden daardoor niet worden aangetast. Het bestuur zal zich inspannen maandvergaderingen voor te bereiden, die de belangstelling der leden verdienen. Op de leden doe ik een beroep het medeleven, dat van hen verwacht mag worden, ook metterdaad te tonen’. Daarna prijst de voorzitter zich gelukkig te mogen zeggen dat er op de drie terreinen, waarop hij aan het begin van het verenigingsjaar de toestand onbevredigend noemde, duidelijke vorderingen zijn gemaakt. Het betreft de financiën, in het bijzonder ten opzichte van de bibliotheek en de uitgave van geschriften, de inschakeling der afdelingen in het algemene werk der Maatschappij en het contact met de Belgische leden. De vorderingen. waarop hij doelt, worden in het verslag van de secretaris nader omschreven en blijken uit de aanhangige voorstellen. Aan de samenwerking met Zuid-Afrika en de uitgave van geschriften wijdt de voorzitter de volgende beschouwingen: ‘Het contact met onze leden in Zuid-Afrika kan moeilijk bevredigend genoemd worden. Daarvan is naast de afstand, die geregeld persoonlijk contact niet toelaat, o.m. ook oorzaak, dat de inkrimping van ons werk door financiele dwang, zoals de verschijning om de twee jaar van het euphemistisch nog hetend jaarboek en de vertraging van een herdruk van Wet en ledenlijsten, aan onze tegenvoeter-medeleden wel zeer schaarse getuigenissen van ons werken en streven bieden. Wanneer dan bovendien de verzonden jaarboeken en lidmaatschapsdiploma's onze Z.-Afrikaanse leden niet of in geschonden staat bereiken, is het begrijpelijk, dat de Maatschappij bij hen geen grote sympathie wekt. Wij blijven de heer Oudschans Dentz zeer erkentelijk voor de onvermoeide ijver, waarmee hij ons op teleurstellingen daarginds wijst en deze in Z.-Afrika zelf tracht op te heffen. Er is echter alle reden om in de naaste toekomst naar wegen te zoeken, waardoor deze teleurstellingen kunnen worden voorkomen. Een gelukkige gebeurtenis was dan ook het bezoek aan Nederland van prof. Boshoff, voorzitter der Z.-Afri- | |
[pagina 188]
| |
kaanse Akademie, die niet alleen onze zeer gewaardeerde gast en spreker was op de extra maandvergadering, maar met wie onze Afrika-commissie allerlei plannen tot samenwerking kon bespreken. De verschijning van de bundel ‘Afrikaans verhalend Proza’ als 24ste afsluitend deel van de Bibliotheek der Nederlandse Letteren, was in dit verband ook een lichtpunt. Zoals u bekend is, werd als een voortzetting op andere wijze van wat de Maatschappij met deze Bibliotheek beoogde door de firma Tjeenk Willink te Zwolle onder auspiciën der Maatschappij een serie van 50 deeltjes ‘Klassieken uit de Nederlandse Letterkunde’ op stapel gezet, gekozen door een vanwege het bestuur bijeengeroepen keuzeraad, terwijl eveneens onder auspiciën der Maatschappij een onbeperkte reeks ‘Zwolse drukken en herdrukken’ begon te verschijnen, waarin, op verantwoorde wetenschappelijke wijze verzorgd, belangrijke teksten uit onze letterkunde, vroeger gedrukt of nog nimmer in druk verschenen, worden opgenomen. Van deze tweede reeks is een drietal delen verschenen, terwijl er in de loop van 1953 minstens nog 3 volgen en vele andere in voorbereiding zijn. Van de 50 klassieken zijn eveneens verscheidene delen bij verschillende verzorgers in bewerking; allerlei omstandigheden vertraagden hier het verschijnen, doch ook van deze reeks zullen er in 1953 zeker een aantal het licht zien. Ik verwijs de belangstellende leden naar de uitvoerige prospectus der reeksen, die voor hen bij de ingang der zaal ter beschikking ligt. Twee andere uitgaven, ware zorgenkinderen van het bestuur, zullen nu eindelijk tot stand komen. Het belangrijkst is zeker de voortzetting van de Coornhert-uitgave. Zijn Comedies, ingeleid en verklaard door Dr P.v.d. Meulen gaan, dank zij de hulp van Z.W.O., dezer dagen naar de persen. Verheugend is ook die van de kleine keurbundel Sonnetten, gekozen uit de inzendingen voor de sonnettenprijsvraag van 1950. Ik zal u met de lijdensgeschiedenis van deze uitgave niet vermoeien, maar ben verblijd te kunnen mededelen, dat de zo even genoemde firma Tjeenk Willink het boekje thans in keurige uitvoering in de handel zal brengen en aan de Maatschappij tegen kostprijs een 300-tal exemplaren ter beschikking stelt, waardoor onze leden het tegen de zeer gereduceerde prijs van f 1.50 kunnen verwerven.’ Voor nog één punt van practisch beleid vroeg de voorzitter in zijn inleidend overzicht als volgt de aandacht: ‘Uit de pers zal u bekend zijn, dat er plannen in de maak zijn om te | |
[pagina 189]
| |
komen tot een centraal instituut, waar alle bescheiden betreffende Nederlandse letterkunde en haar auteurs zouden worden verzameld en waar een documentatie over al zulke bescheiden, in andere verzamelingen aanwezig, zou worden opgesteld. De gemeente den Haag is niet alleen bereid de grote verzameling door haar archivaris, Dr Moll, bijeengebracht in dit centraal instituut als pièce de résistance onder te brengen, maar biedt ook huisvesting en subsidie aan. De regering nam verdere initiatieven; de secretaris-generaal, ons medelid Mr Reinink, riep reeds enige malen tot een overleg op, waarin ook uw voorzitter, daar de Maatschappij eigenares is van een belangrijke verzameling, betrokken werd en ingevolge waarvan het bestuur omstandig besprak, wat haar gedragslijn behoorde te zijn. Eenvoudig is dit niet. De stichting van een documentatie-centrum en de poging rondzwervende handschriften door verwerving in zulk een instituut voor verloren-gaan te behoeden juicht het bestuur van harte toe. Anderzijds ziet het de noodzaak of zelfs wenselijkheid niet in goed beheerde verzamelingen met een eigen historie en karakter, gelijk de onze is, in één instituut te centraliseren. In het voortgaande overleg meent het bestuur dan ook het zelfstandig voortbestaan van onze verzameling, die trouwens ten nauwste met onze bibliotheek is verbonden, te moeten behoeden, al is het tot samenwerking vanzelfsprekend volop bereid. Welke vorm die samenwerking zal aannemen is nog niet met zekerheid te zeggen. In de voorlopige voorstellen is sprake van het aanwijzen of voordragen van één lid van het bestuur der nieuwe stichting door het bestuur der Maatschappij. Overdracht, zelfs in bruikleen, van een deel der verzameling van de Maatschappij aan een centraal instituut acht het bestuur niet aan de orde. Daartoe zou overigens noch dit, noch een toekomstig bestuur mogen overgaan zonder machtiging der ledenvergadering.’ |
|