de altijd bezige, altijd fluitende, ieder op de schouders kloppende, maar innerlijk weke en voze bemoeial en ‘Streber’. Een andere opmerkelijke figuur is die van de gewezen scheepskok Van Loon, een man, die heel zijn levenstragedie met zich meedraagt, zijn nergens en nooit kunnen slagen, de hem neerdrukkende minachting van zijn veel te ‘voorname’ vrouw, het gemis aan levenslang ontbeerde tederheid.
Duidelijk tekent Kossmann ons de situatie in het Derde Rijk: hij laat zien, dat de leiders van het ‘thuisfront’ bestonden uit lichamelijk, maar ook geestelijk minderwaardigen, die des te zwaarder druk uitoefenden, naarmate hun angst voor de ineenstorting groeide.
Het boek van Kossmann is niet, zoals het thema, dwangarbeid, zou kunnen doen verwachten, grauw en eentonig, al zou een enkel gedeelte gemist kunnen worden, omdat het aan het totaalbeeld geen nieuwe facetten toevoegt. Als een geschenk van de jeugd, die zich ook in een zo abnormale situatie wist te doen gelden, licht er in vele bladzijden een sprankeling van misschien nauwelijks besefte humor. De levensdrang der jeugd openbaart zich in die aandoenlijke, jongensachtige liefdeshistorie met het typistetje Charlotte; het geluk, zolang ze hem trouw blijft, het vervreemden van elkaar, het uitsterven der liefde in Honingmond en zijn verwondering over het toch vasthouden van haar, dat alles is met volkomen echtheid getekend.
Kossmann bezit bovendien in belangrijke mate het vermogen ook het lot der menigte levenswaar te schetsen. Een der treffendste voorbeelden hiervan is het bombardement op de schuilkelder.
Begrijpelijkerwijze zijn er in dit romandebuut ook zwakke zijden. Het slot van het relaas der levenservaringen dezer jonge mensen, dat tevens het einde van het Derde Rijk schildert, behoort wel niet tot de sterkste passages. Een positief strijdbare romanfiguur en een op de achtergrond van het vertellen zich openbarende eigen kritische keuze werd door een lid der Commissie al te zeer gemist; anderen rekenden Kossmann een zeer bepaalde objectiviteit veeleer als een verdienste aan.
Een boek als dit, dat de bekoring bezit van jeugdwerk, ofschoon ook wel, maar niet overwegend, de zwakke zijden daarvan, een boek, dat reeds zoveel schenkt en meer belooft, acht de Commissie als het ware voor bekroning met déze prijs aangewezen. Derhalve stelt zij het bestuur voor de Van der Hoogt-prijs 1951 toe te kennen aan Alfred Kossmann voor zijn eerste roman ‘De Nederlaag’.