wijst er in zijn antwoord op, dat er altijd bezwaar geweest is tegen het advies van bedoelde Commissie. Het was haar geenszins een genoegen haar advies zó te moeten opstellen als zij dat de laatste keer gedaan heeft, doch zij was van mening, dat het rapport een weerspiegeling moest zijn van wat naar aanleiding van de keuze van Anna Blaman's roman in de Commissie is omgegaan. Het oordeel van de minderheid moest vermeld worden. Kan men niet tegen critiek, dan moet men inderdaad maar voor de eer bedanken. Er zijn geen standjes uitgedeeld. De heer Michels betreurt het, dat een besluit als de toekenning van de Van der Hoogt-prijs op een Jaarvergadering genomen moet worden, immers hierbij heeft men een toevallige samenstelling en niet met een landelijke vertegenwoordiging te maken. Hij stelt daarom een wetswijziging in die zin voor, dat voortaan aan de toekenning van de prijs een schriftelijke stemming zal voorafgaan. De heer Geers wijst op de zonderlinge principes, volgens welke de Commissie voor keuring van boeken voor schoolbibliotheken te werk gaat en vraagt of er op dit punt niet door het Bestuur der Maatschappij ingegrepen kan worden. De heer Van Vriesland antwoordt, dat hij deze kwestie niet aanstonds in haar geheel kan overzien, doch dat hij het voorstel ter tafel zal brengen.
Als lid van de Commissie voor stemopneming beklaagt de heer Pelinck zich over de wijze, waarop door de leden gestemd wordt. Het is een opmerkelijk feit, dat de cirkels van de eerste kolom op het stembiljet het meest ingevuld worden. Er moeten maatregelen genomen worden om de willekeur bij het stemmen te onderdrukken. De voorzitter zal ook deze kwestie onder de aandacht van het bestuur brengen. De heer Stuiveling betreurt het, dat door het voorlezen van de verslagen der verschillende commissies de duur van de Vergadering zo nodeloos gerekt wordt. De verslagen zouden van te voren gedrukt en aan de leden toegezonden kunnen worden, terwijl het zetsel kan blijven staan. Vervolgens wijst hij erop, dat de prijs van de Maatschappij een van de vele prijzen is, die elkaar steeds meer dreigen te ‘overlappen’. Kan de reeds eerder vermelde samenwerking niet een poging in het werk stellen om deze materie te scheiden? Aangezien front gemaakt zal moeten worden tegenover locaal particularisme, verdient deze combinatie bij het probleem van het coördineren van de prijzen zeker de voorkeur. De voorzitter dankt de spreker voor deze zeer waardevolle suggestie. Tenslotte roert de heer Stuiveling