Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1948-1949
(1948-1949)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe verslagen van de Commissies voor Schone Letteren, voor de Uitgave van Geschriften, voor het Jaarboek en voor Zuid-Afrka worden vervolgens voorgelezen door de heren C.J. Kelk, Dr G.I. Lieftinck, Dr A.A. van Rijnbach en Dr A.C. Bouman: | |
[pagina 258]
| |
samenwerking met de Maatschappij van Letterkunde, ten behoeve van de jongere schrijvers. 1. Het dient jongere schrijvers, wier werk redelijk goed is, mogelijk gemaakt te worden, hun werk gepubliceerd te krijgen. 2. De jongere schrijvers dienen met het publiek in aanraking te komen. a) Hiertoe dienen die jongeren vooral te worden uitgezocht, die behoorlijk hun werk kunnen voordragen. b) Over het werk van de andere jongeren zal in verschillende delen van het land door daartoe bevoegden gesproken worden. Aldus luiden de desiderata van de Commissie voor de Propaganda en zij wilde daartoe de medewerking van de Maatschappij. Het Bestuur verzocht onze Commissie deze materie te bestuderen en na onderling overleg zijn we tot de slotsom gekomen, dat het onmogelijk is de gemengde ideële en materiële belangen van de boekhandel, in zijn propaganda-methoden uitgedrukt, klakkeloos te verbinden aan het uitsluitend ideële doel dat onze Maatschappij beoogt. Voorts meenden wij, dat onze Commissie aan autoriteit zou gaan inboeten, wanneer zij zich in de vorm, waarin de Commissie voor de Propaganda zich dat denkt, n.l. door lezingen, kleine tentoonstellingen en het beschikbaar stellen van een of meer prijzen, al te zeer mengen gaat in de belangen van de jongere letterkundigen. Tenslotte zou haar ‘machtspositie’ als min of meer permanente Commissie hierdoor op evenredige wijze worden verhoogd. De Commissie zou daarom het volgende tegenvoorstel willen doen. Zij zou een apart comité van drie leden benoemd willen zien: één lid aangewezen door het Bestuur van de Maatschappij, één door dat van de Vereniging van Nederl. Letterkundigen en één door dat van de P.E.N.-club, en dan telkenjare een ander drietal, gehonoreerd voor de ongetwijfeld zeer uitgebreide werkzaamheden door de Propaganda-commissie van het Nederl. boek. Dit kleine comité zou dan in overleg met genoemde Commissie ten uitvoer kunnen brengen wat ten aanzien van de jongere schrijvers door haar wordt beoogd. Nadat de vorige Jaarvergadering in onze Commissie koos, in de plaats van de heer K.H. Heeroma, die naar Indonesië vertrok, de heer J.A. Rispens te Deventer, en ons voorstel om aan ‘De Tovertuin’ van Hendrik de Vries de Van der Hoogtprijs 1948 toe te kennen, niet dan na breedvoerige discussies aannam, beraadslaagden wij in September over een vraag van het Bestuur, een suggestie volgend van van de heer G. Stuiveling: of de Commissie er voor gevoelde, zich | |
[pagina 259]
| |
bij het toekennen van deze prijs in het vervolg te houden aan de leeftijdsgrens van 36 jaar. Ons antwoord hierop was het volgende: in principe achten wij het onjuist wanneer de discussies, op de jongste Jaarvergadering n.a.v. de bekroning van Hendrik de Vries gevoerd, zouden aanleiding geven tot het fixeren van een leeftijdsgrens, terwijl intussen is gebleken, dat de instellers van de prijs uitdrukkelijk de leeftijd van de te bekronen auteur in het midden hebben willen laten. Vanzelfsprekend echter zullen de toen gevoerde besprekingen in de toekomst hun uitwerking hebben op de overwegingen der Commissie, maar wij zijn van oordeel, dat de invloed van het amendement van de heer Stuiveling zich niet verder dan tot hiertoe zal mogen uitstrekken. |
|