[XII.] De Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs
Het advies over de toekenning van deze prijs is als vertrouwelijke mededeling afgedrukt in de beschrijvingsbrief:
XII. Wat de toekenning van de Van der Hoogt-prijs voor het jaar 1948 betreft, heeft de Commissie voor Schone Letteren het volgende voorstel te doen.
Weliswaar spreekt art. 59, eerste lid, van de Wet der Maatschappij over ‘een prijs van aanmoediging voor de schone letteren’, waaruit men zou kunnen concluderen, dat slechts betrekkelijk jonge schrijvers voor de prijs in aanmerking zouden dienen te komen. De auteur van de bundel gedichten, die de Commissie unaniem en met de meeste aandrang voor bekroning aanbeveelt, is niet zo heel jong meer. Hij vierde in Augustus 1946 reeds zijn vijftigste verjaardag. Wij hebben n.l. het oog op de gedichtenbundel ‘Toovertuin’ van Hendrik de Vries, in 1946 verschenen en naar onze stellige overtuiging een der werken, die nog lang na deze tijd beschouwd zullen worden als hoogtepunten onzer poëzie.
In bijna geen der tegenwoordige jongeren zien wij een talent, dat met dat van Hendrik de Vries in poëtische rijkdom kan worden vergeleken. Zijn dichterschap grondt zich op een geheel eigen geest, op andere bestanddelen van de ziel dan bij de moderne lyrici over het algemeen het geval is. Altoos heeft het droomleven, dit romantisch bestaan van de ziel, dat zich thans verwerkelijkt heeft in romancen, sproken en arabesken, de dichter geobsedeerd, maar hij was aan samenvatting van zo verborgen drangen nog niet toe, totdat zij zich thans in deze rijke bundel verbeeldingen baan braken.
Wanneer de Wet spreekt van aanmoediging voor de schone letteren, dan is hiermede toch, strikt genomen, een ruimer perspectief gesteld dan zuiver op aanmoediging van een ‘jong talent’.
Het wil ons voorkomen, dat het verlenen van de Van der Hoogtprijs aan Hendrik de Vries een passende uitdrukking is van het feit, dat letterlievend Nederland hem in de loop der jaren als een onzer grootste dichters heeft leren zien. Daar hij voortkwam uit de zo interessante en gevolgenrijke beweging van Het Getij, moge men deze bekroning mede beschouwen als een officiële erkenning van een beweging der letteren, uit wier midden alleen Slauerhoff een Van der Hoogtprijs verwierf.