| |
| |
| |
| |
Anne Sjoerd Brandsma
(Oegeklooster, 23 Februari 1881 - Dachau, 26 Juli 1942)
Een van de meest betreurde slachtoffers van het Germaans geweld is wel de Nijmeegse hoogleraar Professor Dr Titus Brandsma geweest.
Wie herinnert zich pater Titus niet: de ijverige apostolische werker, die op bijna elk terrein van het sociale en culturele leven iets wezenlijks presteerde? De tengergebouwde, beweeglijke en goedlachse priestermonnik met zijn brede en diepe kijk op het leven en zijn hart van goud? De door en door katholieke mens, bezield met een paulinisch geloof en doorleefd van een God en alle mensen omvattende liefde, die van elkeen, ook van degenen wier profaan en godsdienstig denkleven zich in een volmaakt andere richting bewoog dan het zijne, ontzag en eerbied afdwong?
Dit waren de belangrijkste data in zijn leven:
Anne Sjoerd Brandsma werd op 23 Februari 1881 in het Friese Oegeclooster geboren. Op zeventienjarige leeftijd meldde hij zich als candidaat-Carmeliet in het klooster van Boxmeer, waar hij een jaar later zijn religieuze geloften aflegde (3 October 1899). Na zijn priesterwijding te Den Bosch (17 Juni 1905) was hij eerst gedurende een jaar in Oss werkzaam in de zielzorg, werd toen door zijn oversten naar Rome gezonden om aan de Gregoriana zijn wijsgerige vorming te voltooien en promoveerde er de 25ste October 1909 tot doctor. Van 1909 tot 1923 doceerde hij voor zijn medebroeders in het studiehuis te Oss verschillende vakken van de philosophie. Bij de oprichting van de katholieke Universiteit te Nijmegen werd pater Titus tot professor benoemd en belast met een leeropdracht in de Geschiedenis der Wijsbegeerte en der Mystiek. Nijmegen is sindsdien het centrum gebleven van waaruit professor Brandsma zijn veelzijdige activiteit over heel ons vaderland, en ver daarbuiten, kon ontwikkelen. De 19de Januari van het jaar 1942 kwam de Gestapo hem in zijn geliefde, en inmiddels verwoeste, klooster van de Doddendaal arresteren en nog in hetzelfde jaar (26 Juli) is pater Titus in het concentratiekamp te Dachau moedig en offerbereid de tragische dood gestorven.
Dit schematisch overzicht van de belangrijkste feiten, die de ontwikkeling van pater Titus' leven hebben bepaald en bezegeld, moge op zichzelf reeds indrukwekkend zijn, veel indrukwekkender is de climax van het geestelijk brio, waarmede dit leven geladen is geweest en dat
| |
| |
in het blijmoedig aanvaarde offer van zijn leven z'n haast even vanzelfsprekende als overtuigende bekroning vond.
Professor Brandsma heeft in waarheid gewoekerd met zijn talenten. Het waren er vele en elk daarvan zou in staat geweest zijn om zijn leven te stempelen tot een sprekend en markant getuigenis van de goddelijke voorkeur, die op hem rustte. In de persoon van pater Titus, wiens wilskracht zichtbaar sterker was dan zijn lichamelijke constitutie en die bij zijn spreekwoordelijke gedienstigheid tegenover allen en iedereen maar moeilijk de rust kon vinden die nodig is om zich op de problematiek van het onderdeel te kunnen concentreren, heeft de onbetwistbaar grote wetenschappelijke aanleg wellicht niet de volgroeide vorm bereikt, die andere, physiek sterkere maar minder universeel ingestelde naturen daaraan hadden kunnen geven. Betekent dit een verlies? Misschien zou men van een accentverlegging mogen spreken en constateren, dat de Nijmeegse hoogleraar in de Wijsbegeerte en de Mystiek de beginselen van deze wetenschappen dermate aan de practijk van het volle leven heeft getoetst, dat het leek, alsof voor hem verstand en waarheid volledig ondergeschikt waren aan hart en liefde. Men kan de man van de wetenschap wellicht verwijten, dat hij iets teveel man van de practijk was, daar staat tegenover, dat de ‘totale’ Brandsma, wiens ideaal het was met de apostel Paulus alles voor allen te zijn, zowel met de goede gaven van zijn hart als met de rijke kundigheden van zijn hoofd, zijn medemensen heeft gediend op een wijze, die van zijn ontelbare vrienden - vijanden had hij niet - bewondering en dankbaarheid opeiste.
Wat hebben het Hoger Onderwijs, het Katholiek Middelbaar Onderwijs, het Apostolaat voor de Hereniging der Kerken, de Katholieke Actie, de Actie voor God, de Friese Beweging, de R.K. Journalistenvereniging en tientallen godsdienstige, wetenschappelijke, sociale en algemeenculturele instellingen, bonden, genootschappen en verenigingen meer, niet aan zijn vindingrijk initiatief en onuitputtelijke werkkracht te danken? Wie zal de congressen tellen die hij organiseerde, de vergaderingen die hij leidde, de redevoeringen die hij hield, de artikelen die hij schreef, de troostwoorden waarmede hij als priester aan treurenden en moedelozen opbeuring wist te schenken, de stille gaven waardoor hij als de vriend van de armen, slechtbedeelden althans voor een ogenblik gelukkig wist te maken?
Het geheim van zijn bijna ongelofelijke prestaties op de meest uiteenlopende gebieden van de wetenschap, het sociale leven en de individuele zielzorg, was te zoeken in de onuitputtelijke rijkdom van zijn natuurlijk
| |
| |
en religieus deugdleven. Daarin werd het ideaal van de volmaakte christen wel sterk benaderd en streden de Franciscaanse eenvoud, het Ignatiaans plichtsbesef, de Teresiaanse ondernemingszin, de Paulinische doortastendheid en de kinderlijke blijmoedigheid om de voorrang. De naam, waaronder al deze ogenschijnlijk zo sterk uiteenlopende deugden het best kunnen worden samengevat, lijkt die van de dienende liefde.
Pater Titus had zijn medemensen lief, daadwerkelijk lief. Hij had wat voor hen over en maakte geen uitzondering, omdat hij in ieder van hen in meerdere of mindere mate het beeldschap Gods meende te kunnen ontdekken.
Achter elke waarheid, achter ieder probleem zag hij de mens staan: de mens die door God geroepen is om in God gelukkig te zijn.
In de wijsbegeerte ging zijn zichtbare voorliefde uit naar de verhandelingen uit de Theodicee, de beschouwingen over het goede en het schone, de normen van wet en zedelijkheid en de metaphysiek van de menselijke wil en zijn adaequaat object. Descartes, Leibniz, Malebranche, Kant, Bergson, Eucken en al die andere grote denkers van de nieuwere tijd hadden zijn belangstelling naar de mate, waarin hun wijsgerige bespiegelingen een warm licht wierpen op de goede mens, de ideale samenleving en de bewonderenswaardige structuur van de door God geschapen en geleide cosmos. Het kan bij niemand bevreemding wekken, dat Professor Jac. van Ginneken in zijn gedachtenisrede voor de Senaat der Universiteit Brandsma een eclecticus noemde. Brandsma wàs eclecticus, maar dan een eclecticus met een eigen stijl, geen verzamelaar van alle mogelijke wijsgerige vondsten, die met enige vaardigheid en geluk, maar zonder een vooropgezette alles ordenende doelstelling, tot een soort van encyclopedisch geheel kunnen worden verwerkt. Het systeem van Brandsma was dat van Sint Thomas van Aquino, maar dan ontdaan van veel wetenswaardigheden, die voor zijn gevoel te onbelangrijk waren om er in de practijk van het leven zijn voordeel mee te kunnen doen, en verrijkt met het nuttige erfgoed uit de Augustijnse gedachtenwereld, waarin onder elke verstandelijke bespiegeling de polsslag van het leven en de klopping van het menselijk hart voelbaar zijn.
Méér nog dan in de Metaphysica en in de geschiedenis van het wijsgerig denken kon pater Titus' liefde voor God en mens haar gading vinden in de geschiedenis van het mystieke leven.
Zelf veel ascetischer aangelegd dan zijn rusteloze bedrijvigheid over stad en land dit liet vermoeden en getooid met de innerlijke sieraden van een diep religieus leven, was het zijn genot zijn geest te mogen
| |
| |
laven aan de overvloedig wellende bronnen van de mystieke contemplatie, waaraan de vromen van alle tijden naam en klank hadden gegeven in toespraken en geschriften, die door de eeuwen heen zullen blijven getuigen van de innige liefdegemeenschap tussen Christus en de ziel.
De drang naar de persoonlijke ervaring van de geestelijke gemeenzaamheid met Christus, die pater Titus zorgvuldig voor de waarneming van anderen trachtte te verbergen, kon tenslotte voor slechts weinigen een geheim blijven. Hij uitte zich in de haast pijnlijke devotie, waarmede hij het heilig Misoffer opdroeg, in de zeldzaam nauwgezette beleving van de kloostertucht, in de ijver waarmede hij voor ieder goed doel zichzelf inspande of uitschakelde en in de dienstbaarheid van zijn persoon en het apostolaat van zijn hart. Uit de zucht om aan Christus gelijkvormig te zijn is Brandsma's brede belangstelling ontsproten voor alles wat er in de geschiedenis van de Kerk aan spiritueel leven gebloeid heeft. Daaraan was de bezieling te danken, die hij in het woord en het gebaar wist te leggen, wanneer hij voor zijn studenten sprak over de mystieke ervaringen van Santa Teresia, St. Jan van het Kruis, Hadewych, Ruusbroec, Geert Grote of Lidwina van Schiedam. Daaruit is de verbluffende kennis van zaken te verklaren, waarmede hij in vakblad, periodieken en weekbladen, zijn altijd boeiende beschouwingen schreef over ascetische en mystieke onderwerpen, en vooral: alleen het eigen diep-innerlijk geestelijk leven kon de altijd reizende en overal aanwezige Brandsma in staat stellen aan de Universiteitsbibliotheek het zeldzaamste, zo niet het kostbaarste bezit te verschaffen in de vorm van een uit bijna 300 delen bestaande photocopieënverzameling van de handschriften der Middel-Nederlandse geestelijke literatuur.
Professor Brandsma heeft tot alles, waaraan hij zijn medewerking verleende - en dat was zeer veel! - iets wezenlijks bijgedragen. Hij heeft het uiterste gegeven wat hij geven kon en is, na bijna veertig jaren zonder rust te hebben gezwoegd in de wijngaard des Heren, als zestigjarige de marteldood gestorven.
Hij had de taak onder de mensen niet schoner kunnen besluiten!
Zijn leven zal een voorbeeld blijven van christelijke plichtsbetrachting en wetenschappelijk apostolaat. En allen, die hem van nabij hebben gekend en zich zijn vriend mochten noemen, zullen zich dankbaar de goede zorgen herinneren, die hij aan de culturele vorming van zijn volk en aan de persoonlijke belangen van elkeen, die om zijn diensten vroeg, gewijd heeft.
Brocardus Meyer O. Carm.
| |
| |
| |
Lijst der geschriften
Naast de reeds genoemde handschriftenverzameling van de middelnederlandse geestelijke Literatuur, waarvan één exemplaar zich in de Nijmeegse Universiteitsbibliotheek bevindt en een ander in de bibliotheek van de Nijmeegse Carmel, zijn de belangrijkste geschriften van Brandsma:
1901 | Bloemlezing uit de werken van de heilige Teresia. Malmberg, Nijmegen. |
1918 | De heilige Teresia, Het Boek van haar Leven (uit het Spaans). Paul Brand, Bussum (tweede druk 1925). |
1926 | De studie der Wijsbegeerte aan de R.K. Universiteit in verband met de wederinstelling van het candidaatsexamen in de Wijsbegeerte. Dekker en v.d. Vegt, Nijmegen-Utrecht. |
1929 | Die Chierheit der Geestelicker Brulocht (inleiding op het geschrift van Jan van Ruusbroec met vertaling van Dr Stracke S.J.). Neerlandia, Antwerpen. |
1930 | Carmels Heiligen (in samenwerking met pater Arn. Wijtenburg). Missiesecretariaat Oss. |
1932 | Het Godsbegrip (rede, uitgesproken op de Dies Natalis van de R.K. Universiteit). Dekker en v.d. Vegt, Nijmegen. |
1936 | Carmelite Mysticism, Historical Sketches. The Carmelite Press, Chicago. |
1940 | Geert Grote en zijn keer naar den Heer (rede, gehouden te Deventer t.g.v. het zesde eeuwfeest van de geboorte van G.G.). Kluwer, Deventer. |
1946 | De Grote Heilige Teresia (posthume uitgave). Het Spectrum, Utrecht. |
| |
Tijdschriftartikelen
1905 | De waarde van de schoonheidstheorie. - Dietsche Warande en Belfort, t. II, 326 vv. |
1916 | De ruimte. - De Katholiek, t. CXLIX, 81 vv. |
1926 | Wanneer schreef Hadewych haar visioenen? - Studia Cath., 238 vv. |
1929 | Mystiek en Pseudo-mystiek. - R.K. Artsenblad, jg. VIII, 226 vv. |
1930 | De grondgedachten van het geestelijk leven bij den H. Augustinus. - Thom. Tijdschr., jg. I, 681 vv. |
1930 | Augustinus voor Dionysius den Karthuizer. - Misc. August., 540 vv. |
1931 | De Middeleeuwsche Wijsbegeerte in Nederland. - Ann. d. kath. wet. Ver. afl. 2, 19 vv.
Teresia Neumann van Konnersreuth. - Het Schild, 5-17, 49-58. |
1932 | Groei en uitbloei van het mystieke leven volgens de H. Teresia en de Z. Joannes Ruusbroec. - Ons Geestelijk Erf, t. VI, 347 vv. |
1935 | De protestantsche gestigmatiseerde Elisabeth Kolb. - Maasbode 6 Mei, 2, 23 Juni, 7, 21 Juli. |
1937 | Carmes. - Dictionnaire de Spiritualité, fasc. VII, col. 156 vv. |
1937 | Drie onuitgegeven werkjes van Geert Groote. - Ons Geestelijk Erf, t. XV, 5 vv. |
1939-'40 | Een nieuw Brugmanhandschrift. - De Geldl., 30 Dec., 6 Jan. |
1940 | Pater Brugman als leermeester van het geestelijk leven. - De Geldl., 14, 21, 28 Sept. |
1941 | Twee oude berijmde levens van Geert Groote. - De Geldl., 1, 8, 15 Febr., 1 Mrt. |
1941 | Schreef Pater Brugman wel drie Liduinalevens? - De Geldl., 21, 28 Juni. |
1941 | Overgangen in onze geestelijke letterkunde. - De Gelderlander, 26 April, 3, 10, 17 Mei. |
1942 | Pater Brugman-problemen. - Annalen kath. wet. Ver., 163 vv. |
|
|