58. Elke drie jaren kan één der Commissiën vóór den 15den Maart aan het Bestuur een met redenen omkleede schriftelijke voordracht doen tot toekenning van een Prijs voor Meesterschap, ten bedrage van ƒ 1000. Het Bestuur brengt de voordracht ter kennis van de Jaarlijksche Vergadering en dient deze van bericht en raad. De Jaarlijksche Vergadering kent den Prijs toe. Zij is bevoegd de toekenning af te wijzen, doch niet, voor een door de Commissie voorgedragene een ander in de plaats te stellen. Blijft de Commissie in gebreke haar voordracht vóór den 15den Maart in te dienen, of raadt zij den Prijs niet uit te reiken, dan heeft geen toekenning plaats. In dat geval wordt een bedrag van ƒ 1000 gestort in het Fonds, bijeengebracht bij gelegenheid van het honderdjarig bestaan der Maatschappij. De Commissie of het Bestuur is niet bevoegd verdeeling van den Prijs voor te stellen.
In de jaren 1928, 1937, 1946 en vervolgens om de negen jaren komt het recht van voordracht aan de Commissie voor Taal- en Letterkunde toe, in de jaren 1931, 1940, 1949 en vervolgens aan de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde, in de jaren 1934, 1943, 1952 en vervolgens aan de Commissie voor Schoone Letteren.
59. Telken jare vóór 1 November ontvangt de Commissie voor Schoone Letteren mededeeling van het Bestuur, of de middelen aanwezig zijn, in het volgend jaar een prijs van aanmoediging, geheeten ‘C.W. van der Hoogt-prijs’, ten bedrage van ƒ 1000 toe te kennen. Zijn deze middelen aanwezig, dan kan de Commissie vóór den 15den Maart een met redenen omkleede schriftelijke voordracht tot toekenning van den Prijs richten aan het Bestuur. Zij is beperkt tot dichters of schrijvers van letterkundig proza in het Nederlandsch of Afrikaansch, die niet langer dan twee jaar vóór de dagteekening der voordracht eenig werk in afzonderlijke uitgave hebben doen verschijnen. Het Bestuur kent den Prijs toe. Het is bevoegd de toekenning af te wijzen, doch niet voor den door de Commissie voorgedragene een ander in de plaats te stellen. Het geeft van de toekenning of van haar weigering aan de Jaarlijksche Vergadering kennis. Blijft de Commissie in gebreke haar voordracht vóór den 15den Maart in te dienen, of raadt zij den Prijs niet uit te reiken, dan heeft geen toekenning plaats. De Commissie is niet bevoegd verdeeling van den Prijs voor te stellen.
60. Aan elke Commissie wordt jaarlijks voor haar onkosten door de Maandelijksche Vergadering, op voordracht van het Bestuur, een som toegestaan, aan het Bestuur te verantwoorden.
61. Elke Commissie geeft jaarlijks vóór de Bestuursvergadering, voorafgaande aan de Jaarlijksche Vergadering, schriftelijk verslag van haar werkzaamheden aan het Bestuur, 't welk beslist op welke wijze dit ter kennis van de leden wordt gebracht.