Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1923
(1923)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||
Levensbericht van F. Buitenrust Hettema
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||
uitgever, Tjeenk Willink, is een van de eerste uitgaven zijn ‘Humoristen in de XIXe eeuw’ (Dr. B.). No 3 is dit en zijn naam hier weer Dr. B., omdat het voor de jongens bestemd is. In 1891 verschijnt ook nog Taal en Letteren, waarvan Hettema 16 jaar lang de leiding en het Redaktiewerk heeft. Het is het eerste tijdschrift, ook te Zwolle uitgegeven, waarin de nieuwe wetenschap en het onderwijs worden samengevoegd. Hettema is leider van de Jong-Neerlandici. In de eerste jaren van zijn leraar-zijn heeft hij echter ook al gewerkt in het Fries; uit zijn Bloemlezing in 3 dln, Oud-, Middel- en Nieuw-Fries, blijkt dat en uit zijn promotie op een Friese dissertatie Bijdragen tot het oud Friesch Woordenboek. Aan hem wordt ook opgedragen het Friesch Woordenboek van Waling Dijkstra te helpen uitgaven (1893). Maar als de uitgave werkelikheid wordt, dwingt zuinigheid tot enger grenzen. Hettema vindt ze te eng en gaat uit de Redaktie. Zijn aardrijkskundige neigingen brachten hem (in verbinding met de Friese taalstudie) tot het eerste boek over de oude aardrijkskunde van Friesland, Friese Plaatsnamen (Nomina Geogr. Neerl. Dl IV Kon. Ned. Aardr. Gen. (1896-1899); en al veel vroeger, terstond na zijn leraar-worden, tot Oud Deventer, samengesteld in volkomen samenwerking met Mr. A. Telting; maar dit aardrijkskundig-historiese pad is niet verder begaan door deze wegwijzer (zie J.H. Sébus, In mem. Dr. F.B.H. in Tschr. Kon. Ned. Aardr. Gen. 1922, 753, 754). Zijn liefde voor 't Fries en die voor historie samen brachten hem ook tot de studie van het oud Friese, oud Nederlandse recht, waarvan in de uitgave van ‘Van den Vos Reynaerde’ dl II (1909) de duidelikste blijken te vinden zijn. Uitgaande van de hiervoor genoemde hoofdpunten van Hettema's belangstelling en werkzaamheid kan nu verder ieder elk van deze in achterstaande bibliografie volgen. In 1895 kwam er echter nog iets nieuws bij. Hippolyte Meert van Gent gaf de stoot tot de stichting van een Algemeen Nederlands Verbond. Dit Algemeen Nederlands Verbond was nog maar heel weinig tot ontwikkeling gekomen, toen in 1897 op het Taal- en Letterkundig Kongres te Dordrecht de Voorzitter Dr. H.J. Kiewiet de Jonge, het eerste niet kennende, de noodzakelikheid van zo'n Verbond betoogde. Ook hij stichtte dus daar een A.N.V. En toen smolten beide samen. Hettema ging van het Hoofdbestuur van het eerste over in het Groepsbestuur (voor Nederland) van het tweede. Groepsbestuurslid bleef hij, totdat hij in 1917, verkoos naar Gent te gaan als Hoogleraar van de daar gestichte Nederlandse Universiteit. Zo gaat zijn sympathie uit tot Friezen, Afrikaners, Vlamingen, vooral tot de op de tweede plaats staande, de onderdrukte, de tweede-rangsvolken, waarin meer van het oorspronkelike, individuële bewaard is, dan in de leiding gevende Nederlanders-niet-Friezen (Hollanders?), Engelsen en Fransen. In dat individuële van de volken vindt hij terug, wat hem in't klein | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||
op zijn Gymnasium in de jeugd trof, n.l. de innerlike kracht der persoonlikheid. En tot de krachtigsten, de Afrikaners, diegenen, die zich onder zijn ogen het forst gehouden hebben in de wereld, voelt hij zich het meest aangetrokken na de Friezen, wier stillere, rustiger schijnende kracht - rustiger, omdat die zich vooral in 't verleden geuit heeft in forse daden - hun twintig eeuwen heeft laten blijven op dezelfde plek, waar de eerste Romein ze aantrof. In woorden en geschriften heeft hij van die liefde getuigd; maar dat niet alleen: evenmin als zijn liefde tot het individuële bij het schoolkind, zijn eerbied voor zuivere beginselen en voor de vrijheid om daaraan uiting te geven, zijn zucht naar wetenschappelik zuiverder teksten bij verlangen, eerbewijzen en liefdewoorden bleven, maar zich omzetten in daden als de Analecta- serie, Taal en Letteren en de Zwolse Herdrukken, zo dweepte hij niet, maar was bij voortduring werkzaam in de Zuid Afrikaanse Vereniging en het Algemeen Nederlands Verbond, om te komen tot de daden der samenwerking en men zal er de bewijzen voor kunnen vinden in de notulen-boeken van de beide Verenigingen. En bovendien zullen er in Zuid Afrika stukken zijn en brieven die nieuwe bewijzen leverenGa naar voetnoot1. Immers in het begin van de 20ste eeuw was er sprake van dat hij professor worden zou aan de Universiteit op te richten bij Johannesburg. In een getypte autobiografie moet hij hiervan een en ander hebben meegedeeld, of de briefwisseling neergelegd, maar deze levensbeschrijving schijnt verloren te zijn gegaan. Meer weten we van zijn privaatdocentschap in de Friese Taal en Letterkunde te Utrecht. Zo iemand in Nederland, dan kon hij daar aanspraken op laten gelden. Niemand had van 't begin af, zo veelzijdige studie van het Fries gemaakt. Gaf Prof. van Helten zijn ‘Altostfriesische Grammatik’ en Telting zijn ‘Oud Friesche Rechtsbronnen’ uit, hij, Hettema, voedde hier nog aan toe zowel zijn kennis van het Fries door alle tijden heen - hij sprak het ook - als de smaak voor zijn letterkunde, het begrip van de Friese mens en zijn eigenaardigheid. Meevoelen met de humor van zijn volk deed hem veel begrijpen, waar vreemdelingen met vraagtekens op de gezichten stonden. Gallée en Cosijn voelden vóór 30 jaar de behoefte al voor de studie van het Nederlands, dat er kollege gegeven zou worden in het Fries. Een professoraat kon dit toen - en nu? - niet worden: het was te duur en zou te weinigen tot voordeel zijn, rechtstreeks ten minste. Toen kwamen er ook van andere Universiteiten geruchten van gewenste privaatdocenten in de Friese taal. Nu wist Gallée zijn slag te slaan voor Utrecht; het Oud-Studentenfonds hielp en in 1896 was het klaar. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||
Minister Kuyper nam daarna de reis- en verblijfkosten voor het rijt over. - En de resultaten? Ze zullen zitten in de persoonlike herinneringen der betrekkelik weinige studenten, ze zijn te vinden in de Jaarboeken en Almanakken der Utrechtse Hogeschool, ze staan op rijen in de goed geordende Friese bibliotheek te Utrecht, die vrij volledig is. Zo uit zich ook hier zijn organisatietalent evenals in het voornoemde en in de strijd voor vereenvoudiging. Verder zijn ze verscholen, (en, na de ordening, maar voor enkelen voorlopig toegankelik) in de geweldige massa boeken en schrifturen door Hettema bij zijn dood vermaakt aan de Provinciale Bibliotheek van Friesland. Daar ligt persklaar een boek van 8-10 vel over 't Friese Lied, en gedeelte van een Handboek over de Friese Letteren in 3 dln, eveneens persklaar, met een studie over Oud Friese Rechtsagen van circa 8 vel, met nog veel meer, dat af te werken is. Tot zijn laatste levensjaar toe studeert hij in de Oud Friese Sagen en Letterkunde, en Waling Dijkstra, spreekt er over voor Volksuniversiteit en Provinciaal Utrechts Genootschap. Dan echter is er al weer vrij wat in zijn leven gebeurd, zoals wij allen de schok der tijden hebben ondergaan. De oorlog brak uit, wij mobiliseerden: te Zwolle vlak bij de IJselbrug werd het onrustig. Op zijn initiatief stichtten een 80-tal notabelen te Zwolle een steunkommitee, dat zich onder de leiding van het A.N.V., afd. Zwolle plaatste en de achterblijvenden helpen zou. Hij schreef het A.N.V. te Dordt om voor het hele Nederlandse Volk zo'n steunkommitee te vormen (3 Aug. zie Zwolse krant); het is echter niet gebeurd. Er is op andere wijze in voorzien. In hetzelfde jaar echter schiep hij de Kommissie van Ontwikkeling en Ontspanning voor Geïnterneerden en werd daar voorzitter van. Van hem is het ‘uitgewerkt projekt’, dat in zijn geheel opgenomen is in het overzicht door genoemde kommissie uitgegeven na de oorlog, toen Dr. H. Fransen Hettema al vervangen had, die naar Gent was vertrokken. Een in forse trekken weergegeven plan is het, voor studenten en afgestudeerden, maar ook voor de grote massa der overigen, waarin onder de leus: ‘'t Individu behoudt zijn rechten’ alle mogelikheden en middelen worden omschreven, geestelike en stoffelike, die ten slotte tot doel moesten hebben, dat bereikbaar scheen: ‘Aan de heropbouw mee te werken van hun vaderland’. Bouw van woningen in plaats van de vernielde, bezigheid die verveling bestrijdt, ontwikkeling en kennis, die voor achteruitgang behoeden, ze zijn alle te zamen in dit projekt verenigd, dat - helaas! - niet tot uitvoering kwam, maar toch meesterlik in elkaar gezet is en als een ideaal voor latere internerings-noodzaak kan bewaard blijven aan het Ministerie van Oorlog. Hiermee zat dus Hettema drie jaren in een geheel andere atmosfeer; hij raakte los van zijn school en ziedaar, daar klonk de lokstem uit Gent. Ze wilden hem daar tot professor hebben in de Nederlandse Taal en Letterkunde. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||
Wat is daar gebeurd, dat zijn ingaan op dit verzoek wenselik, noodzakelik maakte? Als ik meedeel, wat hier nu volgt, dan verzoek ik wel in te zien, dat dit zijn persoonlike mening is, zoals hij die op zijn sterfbed nog heeft neergeschreven en zoals ik die zelf onder ogen gehad heb in een van de portefuies met handschriften, brieven en overdrukjes (door Hettema gemerkt I, II, III en IV), die te Leeuwarden berusten. Misschien is dit de aanleiding tot nadere verduidelikingen en aanvullingen. Krachtens internationaal recht - zo ongeveer luidt het woord van de stervende, want ik moet het bekorten - moesten de ambtenaren hun plicht als zodanig onder de nieuwe bezettende macht blijven vervullen. De Luikse professoren weigerden echter les te geven en werden dus als ontslagen beschouwd. De Gentse hoogleraren onderhandelden met Brussel over het wél openen van hun kolleges. Van militaire zijde - Gent was etappe-gebied - kwamen echter bij de Goeverneur bezwaren in en, terwijl er dus onderhandeld werd, kwam te Gent het ‘wachtwoord’ van de ‘Franse loge’ en toen traden de Franskiljonse professoren terug, weigerden ook en zo bleven er 8 Vlamingen over van de Akaderniese Senaat; die vonden dat de jeugd niet zonder onderwijs mocht blijven. Maar een ‘romp-universiteit’ duldde de Duitse etappebevelhebber nog veel minder, dat was niets en kon toch Studenterelletjes geven. Toen zochten de 8 Vlamingen, de ‘romp-senaat’ dus, hulp in Nederland en België. De Duitse Regering stelde Von Dijck aan tot kontroleur. Maar de Duitse Regering weigerde nu ook wachtgeld te geven aan de weigerachtige professoren uit de Bel-giese staatskas; toen echter de nieuw gekozenen dit eisten als vaststaande voorwaarde, toen zwichtte de Duitse Regering en al de weigerachtigen, ook de gevangen weggesleepten, kregen Belgies wachtgeld met Duits contrasigne, terwijl de nieuwe professoren minder salaris kregen, dan de oude gehad hadden. Hettema heeft lang geaarzeld, om zijn leeftijd; vóór de oorlog had hij een operatie aan de schildklier ondergaan, die hem nog al had aangepakt. Hij schrijft ‘in geen enkel opzicht was er enig voordeel aan verbonden. Integendeel, eerder moeite, last en scha’ en ‘titel noch waardigheid (waren) dit waard’. Maar zijn plichtsgevoel overwon zijn vrees, 't Was nu of nooit! ‘Later’, zei hij mij op mijn bezwaren van toen, ‘later hebben de Vlamingen ons niet meer nodig’ en hij overtuigde mij. Na de oorlog, als die gewonnen werd door de Duitsers, wat in 1917 nog wel mogelik was, zou de Vlaamse Universiteit een bolwerk blijken tegen te verwachten Duitse dwang; won de Entente het, dan was prakties bewezen, voordat ‘er martelaars vielen’, dat vervlaamsing van de Gentse Hogeschool mogelik was. De laatste proef is geleverd: in 1918 waren er 400 studenten aan de Vlaamse Hogeschool te Gent. Toen hij er heen ging was de toestand al zo ‘dat het (waarschijnlik) voor korten tijd zou zijn’; maar hij ging. ‘Berouw heeft hij geen ogenblik gehad’, maar | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||
‘martelaars’ zijn er genoeg gevallen en ook hij moet daar onder gerekend worden, want de Hogeschool is hier, in Nederland, steeds besproken onder de leus: ‘Quidquid id est, timeo Danaos et dona ferentes’. Al geven de Danaï, de Duitsers, een Vlaamse Hogeschool present, men moet er zich ernstig voor wachten. Nooit schier zag men die hier, zoals hij ze zag liggen: vóór Nederland, als een versterkte geestelike voorpost; zoiets als Ostende tijdens Maurits. 't Lijkt soms schande, als we ook aan ons zelf denken. - De Vlaamse Hogeschool riep studenten op onder de leus: ‘Noch Fransch, noch Duitsch’ en er kwamen steeds meer. Hettema opende met een kollege over Bredero. Ook de Reynaert heeft hij behandeld. Het woord door een van de leden van de Raad van Vlaanderen geuit, bij de bespreking van de wet op het Lager Onderwijs in het bureau van Von Bissing, toen deze het Duits als voertaal wou invoeren na een zekere klasse: ‘Wij wensen het Franse juk niet te verwisselen voor het Duitse’; dat woord was aller leus. Hettema was toevallig in Holland, toen de Gentse professoren door de Duitsers in treinen gestopt werden - ze werden uit hun huizen gehaald! - en naar Holland toe gereden. Er was een plotseling einde gekomen aan oorlog en hogeschool. Van deze zullen wij later de geschiedenis wel verder horen. In ieder geval: hij, Hettema, hoorde daar bij geen politieke Belgiese noch Vlaamse partij: hij bleef Nederlander, al woonde hij bij Franskiljons, Noord-Nederlanders van afkomst. Hij streed tegen Franse zeden onder de studenten, schreef en sprak alleen Nederlands tot alle autoriteiten, had een Vlaams Genootschap van Kunsten en Wetenschappen willen stichten als het Prov. Utr. Gen., hielp mee aan de Vlaamse Bank, die Vlaanderen ekonomies onafhankelik moest maken en stichtte na de inzinking met Godée Molsbergen het Universiteitskomitee om de belangen van hogeschool, hoogleraren en studenten te behartigen. Teruggekomen paste hij niet meer in het kader van zijn Gym¬nasium te Zwolle. Hij had ‘verlof’ gehad voor Gent. Hij nam zijn ontslag, maar bleef tot zijn dood toe Privaat Docent in de Friese Taal en Letterkunde te Utrecht. Werken bleef hij ook, al kon men hem zien achteruitgaan. De spanning van het oorlogsleven te Gent, met z'n bomaanvallen b.v., heeft stellig zijn gestel geen goed gedaan. Geworsteld heeft hij tot het laatste toe, in 1921 nog, ja in de zomer van 't vorige jaar nog, was hij gedele¬geerde bij de eindeksamens der H.B.S. Kort na zijn terugkomst van de laatste reis van Leeuwarden, Sneek en Hoorn is hij deze zomer bedlegerig geworden, heeft in de luttele maanden levens die hem restten zijn leven overzien en in aantekeningen neer¬gelegd, zijn boeken verdeeld, tengevolge waarvan de Prov. Bibl. v. Friesland datgene krijgt wat hij had aan Friese papieren en boeken én datgene, waardoor men in staat is, om het vele, dat Hettema nog niet heeft afgewerkt, aftemaken, hem te leren | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||
kennen. Hij werd hoe langer hoe meer Fries, en steeds minder Hollander. Zijn Fries was tegen 't einde van zijn leven beter, zuiverder dan vroeger wel, toen strijd met niet-Friezen en werkzaamheden op Nederlands wetenschappelik gebied er onwillekeurig veel Nederlands doorheenbrachten. Zo heeft hij zich meer en meer vereenzaamd teruggetrokken in het Friese gedachtenleven, in zijn Friese volk, en ten slotte in het Friese graf, waar maar enkele vrienden hem heen geleidden, te Midlum, bij Harlingen (10 Okt. 1922). Noch de Hogeschool van Utrecht, noch die van Gent, noch het Gymnasium te Zwolle, noch het Algemeen Nederlands Verbond, noch de Zuid-Afrikaanse Vereniging waren vertegenwoordigd. Om Gent? Het zou wel treurig zijn. Een van de verdreven Gentse hoogleraren schreef hem nog op 13 Sept.: ‘Gij hebt in uw leven een daad gesteld (Gent!), die nu of eens belooning verdient’. Het is niet de enige daad van zijn leven geweest. Er zullen vele beloningen moeten vallen. Laat ik eindigen met een woord van een oud-leerlinge: ‘Zijn leven: een voorbeeld en een opwekking om te zoeken naar het enige wat waarde heeft: de innigste kern van de mensenziel, het contact van de diepste onuitgesproken gedachten’.
April 1923. J.B. Schepers. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie van F. Buitenrust Hettema.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||
Wat ik niet kon vinden was: in Nederlandse tijdschriften een stuk in het Tschr. voor Volkskunde, iets in de Groene Amsterdammer over Friese voordracht en 't Fries Boerehuis van Uilkema, ergens? een fuieton over Waling Dijkstra. Navorscher: over Starter uit Archieven, dito over Hollandse Letteren, en losse aantekeningen uit het Harlinger archief, ook over Oude Leerboeken, Tschr. v. Nederl. Taal en Letterkunde: Dietse kleinigheden en over 't OeralindaBok in 't Handelsblad. In buitenlandse tijdschriften: vóór 1900 Germania Oude druk Friese Wetten gekollationeerd, dito: Paul Braune's Beiträge: 't Oud Fries Woordenboek en in het Zschr. des Vereins für Niederdeutsche Sprachforschung: iets uit een medies tijdschrift. |
|