Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1900
(1900)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[pagina 3]
| |
De uitbreiding der Europeesche beschaving over de aarde.
| |
[pagina 4]
| |
schen het nu en het toen zou reeds meer tijd vereischen dan ons hier ter beschikking staat. 't Is slechts één enkel dier punten, dat ik hier ter sprake wil brengen, nu ik het waag de aandacht te vragen voor eene historische schets van de uitbreiding over de aarde van de Europeesche beschaving. Die uitbreiding toch is in de negentiende eeuw zoo verbazend toegenomen, dat zij zeker wel een der sterkst sprekende punten van verschil uitmaakt tusschen den aanvang en het einde van die eeuw. Wanneer wij nagaan wat voor honderd jaar tot het gebied der Europeesche beschaving gerekend kon worden, dan kunnen wij niet eens geheel Europa noemen, want het gebied van Turkije en eigenlijk ook het meeste gebied van Rusland lag daar in die dagen nog buitenGa naar voetnoot1. En slaan wij een blik naar de overzijde van den Atlantischen oceaan, dan vinden wij daar alleen eene vrij smalle strook langs de westkust van Noord-Amerika en een nog geringer gebied in het noorden en langs de oevers van de Sint Laurens-rivier, terwijl in Midden- en Zuid-Amerika maar weinige, meestal ver uiteen gelegene streken waren, waar de beschaving haren invloed toen gevestigd hadGa naar voetnoot2. Dan kunnen wij nog een aantal land- | |
[pagina 5]
| |
streken in Indië en een aantal eilanden in den Indischen oceaan aanwijzen, waar Europeesche volken toen reeds derwijze hadden voet gevat, dat zij ze als hun gebied konden beschouwen. Hetzelfde kan ook gelden van enkele punten in AfrikaGa naar voetnoot1. Maar de overige wereld ondervond toen nog nergens den invloed der Europeesche beschaving. 't Was al veel wanneer in elk werelddeel op een aantal plaatsen de Europeesche handel zich gevestigd had. Dat vormde toen het gebied der Europeesche beschaving. En thans! .... Mij dunkt, ik behoef er niet op te wijzen, hoe, op betrekkelijk geringe uitzonderingen na, geheel Europa en geheel Noord-Amerika, voor zoover het | |
[pagina 6]
| |
bewoonbaar is, kan geacht worden tot dat gebied te behooren. Zoozeer reeds, dat aan onze beschaving misschien weldra de naam Europeesch ontzegd zal worden door onze stamgenooten over den Atlantischen oceaan, die voor haar misschien den naam Europeesch-Amerikaansch zullen eischen. En evenmin behoef ik U zeker aan te toonen, dat in Midden- en Zuid-Amerika die beschaving elk jaar haar gebied verder uitbreidt, elk jaar eenige meerdere gelijkvormigheid met Europa en Noord-Amerika doet ontstaan. Nog minder zeker, dat het voor honderd jaren nauwelijks bekende vijfde werelddeel, Australië, de woonplaats is geworden van een krachtigen loot van den Europeeschen stam. Allerminst, hoe Zuid-Afrika, waar voor honderd jaren weinige duizenden kolonisten woonden, thans reeds door een bevolking van niet veel minder dan een millioen blanken als haar vaderland wordt vereerd. En dat is nog lang niet alles wat gewonnen is. Reeds is geheel Noord- en een groot deel van Midden-Azië onder den invloed der Europeesche beschaving gebracht en vormen zich daar overal talrijke groepen van Europeesche kolonisten. Reeds tracht in Oost-Azië één volk zich de Europeesche beschaving zoodanig eigen te maken, dat het veelal als de gelijke der Europeesche staatsvolken wordt beschouwd. Reeds wordt ook een groot deel van Noord-Afrika een deel der Europeesche wereld, terwijl het nog kort geleden zoo geheimzinnige zwarte continent onder het gezag der Europeesche volken wordt gebracht. En wat haast nog meer beteekent, de eigenaardige, maar, naar het schijnt, voor geen voortdurende ontwikkeling vatbare beschaving van het Oosten begint op allerlei punten teekenen te vertoonen, dat zij den invloed van Europa niet wederstaan kan. Daarenboven is een veel grooter deel van Azië, in de | |
[pagina 7]
| |
eerste plaats geheel Achter-Indië onder Europeesch gezag gebracht en kan zelfs China zich niet meer tegen Europa afsluiten. Dat zijn dingen, waaraan voor honderd jaren zelfs niet gedacht werd. Mij dunkt dan ook, dat het geen verloren tijd zal wezen, dien wij hier besteden om na te gaan hoe dat alles is geschied. Vooraf echter moet ik ééne, misschien overbodige, opheldering geven. Ik spreek hier uitsluitend van de Europeesche beschaving, ook als ik in het algemeen het woord ‘beschaving’ gebruik. Maar ik wil daarmede volstrekt niet zeggen, dat ik geen andere beschaving erken. Integendeel, uit hetgeen ik verder zeggen zal, zal blijken, dat een aantal volken, welke eene geheel andere ontwikkeling hebben gehad dan de Europeesche of de uit Europa afkomstige volken, en die hunne beschaving geenszins aan Europeesche invloeden te danken hebben, evenzeer als de Europeesche door mij tot de beschaafde worden gerekend. Niet alleen de oude Egyptenaars en de Semitische en Arische volken in West-Azië, wier beschaving niet alleen ouder was dan de Europeesche, maar daar ook niet zonder invloed op is geweest, maar ook de Indiërs, de Chineezen en de Japanners hebben alle recht om tot de beschaafde volken te worden gerekend. En zeer zeker overtrof de Oostersche beschaving, de beschaving van den Islam, langen tijd de christelijke, Europeesche, die eerst in de 14e of 15e eeuw eene ontwikkeling verkreeg, welke haar boven gene verhief, terwijl op denzelfden tijd de laatste in gehalte begon achteruit te gaan, althans op dezelfde hoogte bleefGa naar voetnoot1. Ik wijs daarop uit- | |
[pagina 8]
| |
drukkelijk om elk misverstand te voorkomen. En dan verzoek ik één ding in het oog te houden. Omdat ik hoog opgeef van die snelle uitbreiding der Europeesche beschaving, wil ik hier nog geen loflied zingen te harer eer. Want al hopen wij, dat die uitbreiding zegenrijke gevolgen zal hebben, altijd en overal is zij gepaard gegaan met veel strijd, met veel bloedstorting en met naamlooze ellende. Onmeêdoogend hebben niet zelden de voorvechters en verbreiders der beschaving vernietigd wat hun tegenstand bood, of zelfs maar in den weg stond. En zeer zeker hebben vele volken voor een betrekkelijk gering aandeel in de voordeelen dier beschaving een prijs betaald, dien wij, althans tegenwoordig, nog volstrekt niet het recht hebben niet veel te hoog te noemen. En evenzeer ben ik mij wel bewust dat de Europeesche beschaving nog in tal van punten te kort schiet, wanneer wij haar den eisch stellen het menschdom gelukkig te maken. Maar dat heb ik ook in het geheel niet op het oog, wanneer ik hier de uitbreiding dier beschaving schets. Ik wensch hier de feiten alleen te constateeren, de waarde dier feiten niet te beoordeelen. Om te begrijpen, hoe het mogelijk is geweest dat de beschaving in deze negentiende eeuw zulk een omvang heeft gekregen, is echter vooraf een blik noodig op haar | |
[pagina 9]
| |
ontstaan en vroegste ontwikkeling. Daarover eerst een enkel woord. | |
I.Onze Europeesche beschaving is voor een goede drieduizend jaar onstaan in een hoekje van Zuid-Oost-Europa, in een land, dat door ligging, geographische gesteldheid, klimaat en eigenaardigheid van bevolking daartoe als voorbeschikt kon heeten, in Griekenland. Niet geheel van zelf en uit zich zelf, want voorzeker hebben zich daarbij invloeden doen gelden van naburige landen, die reeds vroeger een vrij hoogen trap van beschaving hadden bereikt en waar reeds een geordend maatschappelijk, godsdienstig en politisch leven bestond, vooral Egypte en West-Azië. Toch draagt de voorbeeldeloos snelle ontwikkeling van het Grieksche volk uit betrekkelijk primitieve toestanden tot eene hoogte, die tot nog toe door geen enkel volk was bereikt en waartegen zelfs wij soms nog opzien, een geheel eigenaardig karakter. Niet het minst daarom, omdat de Grieksche beschaving op den duur geschikt bleek voor voortdurende ontwikkeling en voor aanpassing aan de meest verschillende toestanden. Vandaar, dat zij zich niet alleen over geheel West-Azië en Egypte en over de kusten der Middellandsche zee verbreidde, maar ook, gewijzigd, de beschaving werd van Italië, zoodat geen Romein kon ontkennen, dat zijne wereldbeheerschende vaderstad bijna alle intellectueele ontwikkeling aan haar was verschuldigd. Door de Romeinen werd zij, in een Latijnsch kleed, de beschaving van al die deelen van het groote rijk, welke haar niet rechtstreeks van de Grieken zelven hadden ontvangen. Zoo werd zij de beschaving van de geheele antieke wereld, zooals die samengevat was in het Romeinsche rijk. En | |
[pagina 10]
| |
die staatkundige eenheid was nauwelijks tot stond gebracht, of de grondslag werd gelegd voor een nog veel duurzamer en machtiger eenheid, die haar op den duur een geheel eigenaardig karakter verleende: het Christendom ontstond en werd in den loop van weinige eeuwen de godsdienst der antieke maatschappij. Toen dat was geschied, bezweek het Romeinsche rijk voor den aandrang der Germanen en ging de antieke maatschappij te niet: de Middeleeuwen begonnen. Maar het Christendom bleef bestaan en werd de godsdienst der nieuwe volkenmaatschappij, welke zich uit de samengroeiing van de oude bevolking met de binnen haar gebied gedrongen nieuwe volken ontwikkelde, evenals die der oudheid gesplitst in eene Latijnsche en eene Grieksche helft. Maar dat gebeurde alleen in Europa, want Azië en Afrika werden door den zegepraal van den Islam gebracht onder het gezag eener andere beschaving, die vijandig tegenover die van het Christendom stond. Eeuwen lang duurde de strijd tusschen beide, en 't is nog maar weinige eeuwen geleden, dat de vrees verdween voor den ondergang van de laatste. Groote stukken gebied werden aan deze, ook in Europa, ontrukt en ook thans nog zijn niet alle herwonnen. 't Is waar dat dat verlies vergoed werd door de aanwinst van geheel Noord- en Oost-Europa, in het tijdsverloop tusschen de negende en de veertiende eeuwGa naar voetnoot1. Maar het laatste werd weldra door de vloedgolf der | |
[pagina 11]
| |
Mongoolsche overheersching teruggeworpen in een toestand van verwarring en barbaarschheid, die oorzaak is geweest, dat bij de intrede in den nieuweren tijd Rusland bijna niets gemeen had met de Europeesche wereld. Overigens maakte deze toen, nu vierhonderd jaar geleden, één beschavingsgebied uit, al was het ook met oneindig veel meer verscheidenheid der deelen, dan dat der antieke wereld. Doch juist die verscheidenheid is het geweest, welke gelegenheid gaf tot voortdurende ontwikkeling. En toen hadden de gebeurtenissen plaats, welke den Europeërs den toegang openden tot den geheelen aardbol, de ontdekking van Amerika en die van den zeeweg naar Indië. | |
II.'t Ligt natuurlijk niet op mijn weg, hier die gebeurtenissen te schetsen, maar wel moet ik bij hare gevolgen even stilstaan. In de eerste helft der zestiende eeuw hadden de Portugezen de westkunst van Afrika, de kusten van het Indische schiereiland en den geheelen handel in den Indischen Oceaan tot aan den Archipel, die nu Nederlandsch Indië heet, en noordelijk tot aan China en Japan, onder hun gezag gebracht. Overal vestigden zij hunne factorijen en op vele plaatsen zochten zij, door de prediking van het Christendom, de bevolking aan zich te verbinden. In dien zelfden tijd had Spanje achtereenvolgens de West-Indische eilanden, de noordkust van Zuid-Amerika, Midden-Amerika en Mexico en eindelijk ook het geheele westen van Zuid-Amerika in bezit genomen, aan Portugal alleen Brazilië als zijn aandeel in de nieuwe wereld overlatende. Reeds had de vloot van Magellaan den eersten tocht om den aardbol vol- | |
[pagina 12]
| |
bracht en tal van eilanden ontdekt in de Stille Zuidzee. 't Was als een bewijs, dat den Europeër geen zee te groot, geen land te ver was, dat hij overal dorst komen en optreden als rechthebbende in elk land dat hij betrad. Want alle grond, die niet aan eene christennatie behoorde, gold in die dagen als de rechtmatige buit van wie er zich van meester maakte, of liever er zijn vlag plantteGa naar voetnoot1. In Azië was 't echter niet mogelijk dat recht verder te doen gelden dan de kusten en eilanden. Want daar stieten de Portugezen op groote rijken, waar eene beschaving bestond, die wat hulpmiddelen betreft, weinig achterstond bij die der toenmalige christelijke Europeesche wereldGa naar voetnoot2. De Portugezen gaven dan ook weldra de poging op om een overzeesch rijk te stichten; zij zochten slechts voordeel te halen uit het verworven bezit en den handel met de overige Aziatische landen. Trouwens dat hebben de volken, die hun spoor volgden en, op geringe overblijfsels na, hun gebied en hun handel overmeesterden, | |
[pagina 13]
| |
evenzeer gedaan. Slechts zeer noode zijn de Nederlanders in het laatst der zeventiende eeuw hunne handelsnederzettingen gaan vervormen tot overzeesche bezittingenGa naar voetnoot1, en eerst in het midden der achttiende eeuw heeft Frankrijk het eerst getracht, gebruik te maken van den verwarden toestand, die in Indië het gevolg was van den achteruitgang van het Mongolenrijk, en is het begonnen daar de grondslagen te leggen van een Indisch rijkGa naar voetnoot2. Tot dit voorbeeld gegeven was, vergenoegde Engeland zich daar met vrij bescheiden handelsposten. Zoo werden die Aziatische landen wel voor een deel onderdanig aan Europa en dienstbaar aan Europa's handel, maar slechts op enkele hoofdplaatsen was iets te bespeuren van invloed der Europeesche beschaving. Geheel anders was het in Amerika. Daar verkeerde de inlandsche bevolking tijdens de verovering in veel te primitieven toestand, dan dat zij in handelsbetrekking kon treden tot de Europeërs of zelfs gebruikt kon worden voor de ontginning van het land. Alleen in de Mid- | |
[pagina 14]
| |
den- en Zuid-Amerikaansche landen, waar eenigermate geregelde, zij 't dan ook barbaarsche, staatsvormen hadden bestaan, en de Spanjaarden nu als meesters de tot nog toe overheerschende stammen en klassen hadden vervangen, leverde zij bruikbare arbeidskrachten en liet zich tot het Christendom bekeeren. In de overige, met name op de eilanden, stierf zij uit, zoodra men haar tot den arbeid dwong, of trok zich terug in de toen nog ondoordringbare wildernis van het binnenland. Wilden de veroveraars dus voordeel trekken van het land, dan moesten zij volkplantingen uitzenden. Maar Europeërs waren in het tropische klimaat niet tegen handenarbeid bestand en Spanjaarden en Portugezen achtten dien toch al beneden hunne waardigheid. Dat werd de aanleiding tot den invoer van negerslaven in Amerika in den loop der zestiende eeuw, een vloek, die op de daar zich vormende Europeesch-Amerikaansche maatschappij heeft gerust tot op onze eeuw toe en wiens naweeën zich tot op den huidigen dag doen gevoelen. Die maatschappij bestond uit de afstammelingen der Spaansche en Portugeesche kolonisten, die in Amerika vrijwel de levenswijze van hun Zuid-Europeesch moederland konden blijven volgen, gedeeltelijk blanken, creolen, gedeeltelijk halfbloeden, ontstaan door vermenging van kolonisten met Indianen en negers. Daaronder stond eene arbeidende klasse van min of meer onvrije Indianen en van negerslaven, die, levende in eene naar het Europeesch model gevormde christelijke maatschappij, daar op den duur, hoe weinig zij eigenlijk ook daarvoor geschikt was, in werd opgenomen. Hoewel dus met tal van andere elementen aangevuld, bleef die Europeesch-Amerikaansche maatschappij uiterlijk eene Spaansche en Portugeesche, die echter in hare ontwikkeling door de kortzichtigheid van de moe- | |
[pagina 15]
| |
derlanden sterk werd belemmerd en daarom slechts weinig kon doen voor de verdere uitbreiding en vooral voor de ontwikkeling der beschaving. Tegen het einde der zestiende eeuw volgden de Midden-Europeesche volken het voetspoor der Spanjaarden over den Atlantischen Oceaan. Engeland ging daarbij voor en stichtte aan de kust van Noord-Amerika zijn eerste kolonie Virginië, eene plantagekolonie geheel naar het Spaansch model, waar de handenarbeid door negerslaven werd gedaan. Andere dergelijke ontstonden daar omheen, vooral in het zuiden van de strook vruchtbaar kustland tusschen. de zee en het Alleghany-gebergte. Later, in de zeventiende eeuw, werden meer noordelijk, in een streek, waar, dank zij het in vele opzichten met het Midden-Europeesche gelijkstaande klimaat, iedereen handenarbeid kon verrichten, andere volkplantingen gesticht, die van Nieuw-Engeland. Die droegen een geheel ander karakter. Want de pelgrim-vaders kwamen niet naar de nieuwe wereld om rijk te worden, zooals de plantagebezitters, maar om vrij te leven en God te bidden, zooals zij dat behoefden. Zij deinsden voor geen arbeid terug; integendeelen zij zagen daarin hunnen eersten plicht. Zoo ontstond daar eene maatschappij, die in alle opzichten de gelijke was van die in Europa. Geen slavernij ontheiligde er den arbeid, al was toen ter tijd nog bijna niemand tot het besef gekomen van het ongeoorloofde en schadelijke daarvan. Alleen de inlandsche bevolking, de Indianen, zooals men haar zeer oneigenaardig in navolging der Spanjaarden bleef noemen, ondervond ook daar bijna nimmer eene betere behandeling. Zij werd verdreven of uitgeroeid, en van toen af ontstond in geheel Noord-Amerika een nimmer tot rust komende verdelgingsoorlog tegen het hoe langer hoe meer verwilderende roode ras. | |
[pagina 16]
| |
Wat Engeland gedaan had, beproefden ook andere natiën. Doch noch Nederland, noch Zweden was rijk genoeg in menschen om met goed gevolg dergelijke volkplantingen te stichten. Alleen Frankrijk slaagde daarin in de streken langs den benedenloop der Sint-Laurensrivier en daar benoorden langs de kust. Zoo ontstonden benoorden de groote meeren Canada en de andere Fransche koloniën, die echter in ontwikkeling ver achter bleven in vergelijking met hare Engelsche buren. De laatsten bleven zich steeds uitbreiden en vormden, nadat ook Nieuw-Nederland en Nieuw-Zweden waren vermeesterd en Engelsch gemaakt, eene aaneengesloten reeks van Europeesche staten langs de kust, met eene bevolking, die minstens even krachtig was en even krachtig voor hare rechten ijverde als die van Engeland zelf. Frankrijk daarentegen breidde zijn gebied wel geweldig uit, doordat Fransche zendelingen en Fransche jagers zich west- en noordwaards wendden naar de wildernissen tot aan de Hudsonsbaai toe en zuidwaards van de groote meeren, ver bewesten het Alleghany gebergte, het stroomgebied van de Mississipi ontdekten en, den vader der wateren afzakkende, gemeenschap tot stand brachten met de golf van Mexico. Daar, aan den mond van de Mississipi, ontstond in het begin der achttiende eeuw, eene nieuwe Fransche nederzetting, die, evenals het geheele stroomgebied van de groote rivier, Louisiana heette. Maar alleen daar was eenige kolonisatie, het overige land bleef de jachtgrond der Indianen en eene haast ondoordringbare wildernisGa naar voetnoot1. | |
[pagina 17]
| |
Evenmin als de Franschen waren de Spanjaarden in staat het bezit van hunne latere ontdekkingen aan de westkust van Noord-Amerika vruchtbaar te maken. Californië bleef in hun bezit eene uiterst kommerlijke nederzetting. Reeds sinds lang was de kracht van Spanje gebroken. Engelschen, Nederlanders en Franschen ontrukten het in de zeventiende eeuw een goed gedeelte der West-Indische eilanden. En niet beter stond het met Portugal, dat eerst slechts met moeite zijn Braziliaansch gebied handhaafde tegen den aanval der Nederlanders en later al evenmin als Spanje zijne volkplanting bijstond in het streven naar inwendige ontwikkeling. Alleen ten bate van de moederlanden mochten al die onmetelijke landen vrucht opleveren, welke die beide staten onder hun gezag hielden, en wier gebied beide steeds zochten uit te breiden, totdat aan de Plata-rivier en in het groote middengebergte der Andes de grenzen elkander raaktenGa naar voetnoot1. Ook Nederland wist niet anders dan handelsvoordeel te trekken uit zijn overzeesch bezit. Het had aan de zuidpunt van Afrika eene kleine volkplanting gevestigd, die niet, als Nieuw-Nederland, bedreigd door machtige naburen, eene schoone toekomst had kunnen tegemoet gaan bij eenige zorg van het moederland. Maar daar werd slechts aan het belang der ‘commercie’ gedacht, en men liet het Afrikaansche Nederland aan zijn lot over, zoo- | |
[pagina 18]
| |
dat het niet dan uiterst langzaam tot eene zeer beperkte ontwikkeling kwam. Doch ééne verontschuldiging voor onze voorouders mogen wij niet achterhouden. Geen land zorgde toen eigenlijk voor zijne volkplantingen, zelfs Engeland niet, hoe verrassend snel zijne Amerikaansche koloniën ook opwiesen. Dat laatste was uitsluitend het werk der kolonisten, allerminst van het moederland of de regeering. Intusschen brak in de achttiende eeuw het tijdperk van Engelands opkomst aan. In een strijd, die slechts twee menschenlevens duurde, werd aan Frankrijk zijn pas gevestigd Indisch rijk en tegelijk zijn onmetelijk gebied in Amerika, op een gering, onbeduidend overschot na, ontrukt. Niet alleen Canada en de omliggende landen, maar ook het stroomgebied van de Mississipi. Niemand vermoedde toen wat dat laatste beteekende. Maar dat Engeland met zoo weinig moeite zich de heerschappij verwierf over Indië trok de algemeene aandacht. Dat voor een goed gedeelte nog altijd hoog beschaafd en ontwikkeld land was zóó lang de zetel geweest van een macht, waar iedereen voor beefde, dat men kwalijk begreep hoe het nu, ten prooi aan tal van telkens verrijzende en telkens weder omvergeworpen, elkander heftig bestrijdende Indische staten, een gemakkelijke buit van den overwinnaar van Frankrijk werd. Maar zoomin als eenig ander volk begreep het Engeland van die dagen, dat het, door het bezit van een overzeesch rijk, evenzeer andere plichten, als andere rechten had op zich genomen. Integendeel nergens bijna was schaamtelooze, buitensporige uitplundering zoo zeer het gevolg van de vestiging van het Europeesche oppergezag als in Indië. Dat oppergezag was nog kwalijk gevestigd, of Europa, en Engeland in de eerste plaats, leerde dat de nieuwe | |
[pagina 19]
| |
wereld aan zijne voogdij ontgroeid was. De Amerikaansche vrijheidsoorlog gaf het aanzijn aan de republiek der Vereenigde Staten, en maar een twintigtal jaren later schudden ook de Spaansche gewesten in Midden- en Zuid-Amerika het juk van het moederland af. 't Duurde niet lang of Brazilië volgde dit voorbeeld, en alleen de West-Indische eilanden, Canada en wat daarbij behoorde, en enkele stukken gebied in Midden- en Zuid-Amerika bleven in het bezit van Europeesche mogendheden. Zelfs werd één eiland, het rijke Haïti, de prooi der negerslaven, die hun kluisters verbroken hadden en daar bewezen dat vrijheid alleen nog geen beschaving brengt. Trouwens, ook de nieuwe Spaansche en Portugeesche staten van Midden- en Zuid-Amerika vervielen reeds tijdens hun vrijheidsoorlog in eene verwarring, die genoeg aantoonde, hoe weinig rijp ook daar de nieuwe maatschappij nog was voor zelfbestuur, over hoe weinige elementen van beschaving zij beschikten. Dat stak te sterker af tegen den weldra snel toenemenden bloei van de groote Engelsch sprekende noordelijke republiek, die nog vóór de achttiende eeuw ten einde was, bewijzen genoeg had geleverd, hoe zij volkomen berekend was voor de taak, die haar weggelegd scheen, die van draagster der beschaving in de noordelijke helft van de nieuwe wereld. Intusschen was in Oost-Europa eene andere nieuwe wereld zich begonnen te ontwikkelen: Rusland begon zich de Europeesche beschaving eigen te maken. Die merkwaardige beweging, welke wij zoo moeilijk kunnen begrijpen, omdat zij een zoo geheel eigenaardig karakter bezit, en die ook thans nog niet is afgeloopen, was aangevangen in denzelfden tijd, de tweede helft der 16e eeuw, dat de Russen het land hunner vroegere Mongoolsche verdrukkers, Noord-Azië, met uiterst geringe middelen en even geringe in- | |
[pagina 20]
| |
spanning aan hun grondgebied toevoegden. Het laatste had plaats in denzelfden tijd dat de Engelschen, Nederlanders en Franschen hunne overzeesche bezittingen begonnen te verwerven, maar trok in het geheel niet de aandacht der tijdgenooten. Dat was geen wonder trouwens, want vooreerst wist de toenmalige Europeesche wereld vrij wat minder van Rusland dan wij tegenwoordig van China, maar daarenboven werd het gewonnen gebied meer dan twee eeuwen lang uitsluitend gebruikt als verbanningsoord voor meer of min schuldige misdadigers en gold het voor een land, dat voor de beschaving geen enkel nut kon opleveren. Maar de inwendige verandering van Rusland oefende reeds in de achttiende eeuw grooten invloed op Europa uit. Hier kan ik daarbij niet stilstaan, ik kan hier slechts herinneren, hoe Rusland, reeds door zijne ligging geïsoleerd, in de Middeleeuwen ook daarom buiten den invloed van het overige Europa bleef, omdat het het Christendom en wat het daarmede van de beschaving deelachtig werd, ontvangen had van het Grieksch-Romeinsche rijk van Constantinopel, en zoo bijna even vijandig tegen de Latijnsch-christelijke wereld van het westen overstond als de wereld van den Islam. Daarop was de Mongolenheerschappij gekomen en had het nog meer van Europa vervreemd. Zoo stond Rusland, toen het die heerschappij had afgeworpen, in het begin der eeuw geheel geïsoleerd, omringd door volken, wier minachting het met fellen haat beantwoordde, Duitschers, Zweden en Polen, en door Turksche en Tartaarsche barbaren, en zonder eenige gemeenschap met de buitenwereld behalve door middel der maar weinige maanden in het jaar toegankelijke noordelijke IJszeeGa naar voetnoot1. Geen wonder, dat | |
[pagina 21]
| |
de Europeesche beschaving daar op ongelooflijke bezwaren stiet, toen de vorsten die trachtten in te voeren, en dat een Peter de Groote noodig was om die althans eenigermate te overwinnen. Hij wist zijn land tot een deel der politieke gemeenschap van Europa te maken, maar het duurde tot op den aanvang onzer negentiende eeuw eer het Russische volk eenigszins begon deel te nemen aan het Europeesche leven. Met dat al, toen die eeuw aanbrak, waren ten oosten zoowel als ten westen van het oude Europeesche beschavingsgebied, nieuwe werelden verrezen, die den invloed dier beschaving ondergingen en aan deze hare ontwikkeling ontleenden. 't Waren de voorteekenen dat zij weldra nog veel sterker uitbreiding zou verkrijgen en dat weldra geen enkel deel der bewoonde aarde zich zou kunnen onttrekken aan haren invloed. | |
III.Een onnoemelijk aantal ontdekkingen en uitvindingen op het gebied der natuurwetenschap en de toepassing daarvan op het maatschappelijk leven hebben in de negentiende eeuw aan de Europeesche beschaving de middelen verleend om zich veel sneller te ontwikkelen en haar gebied veel sneller uit te breiden dan ooit vroeger mogelijk was geweest. Daarenboven was, onmiddellijk voor die eeuw begon, de groote verandering in het staat- | |
[pagina 22]
| |
kundig en maatschappelijk leven der Europeesche volken aangevangen, die men de revolutie pleegt te noemen. Alleen reeds die geheele verandering van begrippen en denkbeelden had de Europeesche maatschappij en al wat daarmede in verbinding stond geheel gewijzigd. De levensvoorwaarden werden anders: de bevolking nam overal merkwaardig toe, in sommige landen verontrustend snel. Duizenden moesten leven, waar vroeger slechts voor honderden plaats was geweest. Dat bewoog velen een nieuw vaderland te zoeken aan de overzijde van den oceaan, eerst bijna uitsluitend in de Vereenigde Staten, later in tal van andere landen, in Amerika, in Australië, in Zuid-Afrika, overal waar ruimte was voor degenen, die in Europa geen plaats meer hadden. Dat werd bovenal bevorderd door de steeds gemakkelijker en korter wordende nieuwe gemeenschapswegen. Zonder twijfel heeft dat er krachtig toe bijgedragen om den invloed van Europa op de overige wereld machtig te versterken. Noord-Amerika bleef daardoor en door de steeds drukker wordende gemeenschap, met Europa één enkel beschavingsgebied. Tezamen oefenden beiden op de overige wereld een druk uit, waaraan geen andere cultuur kon weerstand bieden. Al die oorzaken tezamen hebben bewerkt, dat de Europeesche beschaving zich zoozoer kon uitbreiden, dat in weinige tientallen van jaren de geheele wereld onder haren invloed kwam. Laat ik die uitbreiding nog even schetsen en trachten haar te karakteriseeren. In Noord-Amerika begon tegen het einde der voorgaande eeuw de kolonisatie van het bergland, dat tot nog toe de grens vormde van het beschavingsgebied langs de kust der Atlantische zee. Toen dat was geschied, en daar waren maar weinige jaren voor noodig, daalden de Amerikanen af in het onmetelijke land ten westen der Alle- | |
[pagina 23]
| |
ghanies, dat tot nog toe alleen door jagers en zendelingen was bezocht en slechts tot woonpiaats diende aan rondzwervende Indiaansche stammen, het stroomgebied der Mississipi, dat krachtens het recht des overwinnaars aan Frankrijk, was ontnomen en als natuurlijk aanhangsel der koloniën aan de kust werd beschouwd. Over dat land verspreidden zij zich in steeds toenemend getal, des te sneller, naar mate de beschaving hun meer hulpmiddelen aan de hand deed. De Indianen werden verdreven of uitgeroeid en hunne jachtgronden werden de woonplaatsen van vele, steeds aangroeiende millioenen blanken, in het zuiden, helaas, ook van hunne negerslaven. De verliezen, welke de verplaatsing dezer massa's aan de oude, Atlantische staten berokkende, werden in een oogwenk aangevuld door een alle jaren dichter wordenden stroom van landverhuizers uit Europa en door een niet minder sterken aanwas van de eigen bevolking. Tegen het midden der eeuw scheen de grens van het kolonisatie-gebied bereikt, want achter het Rotsgebergte in het noorden en de schijnbaar ondoordringbare bosschen in het zuiden lag het gebied, dat eens aan Spanje en thans aan Mexico behoorde. Maar de Amerikanen stoorden zich geen oogenblik aan het staatkundig beletsel, en toen de bezitter tegenstand bood, kostte het hun maar luttele moeite om hem te dwingen tot den algeheelen afstand van al het land tot aan de Stille Zuidzee. In enkele jaren ontstond daar, in Californië, in Oregon, in Nieuw Mexico een Nieuw Amerika, dat weldra door de nieuwe gemeenschapsmiddelen in nauwe verbinding was gebracht met het overige land. Zoo werd het geheele wijde Noord-Amerikaansche continent in cultuur gebracht, en de woonplaats van eene bevolking, die met ongekende snelheid aanwies. De vermeerdering had zoo snel plaats, dat spoedig het voor | |
[pagina 24]
| |
een oogenblik dreigende gevaar verdween, dat althans in het westen de blanke bevolking overvleugeld zou worden door de talrijke vreemde, vooral Chineesche elementen, die als arbeidskrachten in het land waren ingevoerd. Zoo werd het geheele land voor de beschaving gewonnenGa naar voetnoot1. Veel minder sterk was de uitbreiding der blanke bevolking over het Engelsch gebleven noordelijk deel van het Amerikaansche werelddeel, het vroeger Fransche Canada en wat daar achter lag. Daar leverden klimaat en bodem beletselen op, die het zuidelijker land niet kende en maar geringe gedeelten der Europeesche landverhuizing wendden zich naar die betrekkelijk barre streken. Toch werd, met uitzondering van het hooge Noorden, waar de natuur het leven te bezwaarlijk maakt, ook dit uitgestrekt gebied van de Atlantische zee tot aan het Rotsgebergte, in het zuidelijk deel zelfs tot aan de Stille Zuidzee, in cultuur gebracht en de woonplaats eener welvarende blanke bevolking. Gedeeltelijk waren 't dezelfde redenen die oorzaak waren, | |
[pagina 25]
| |
dat ook het tropische deel van Amerika, de eilanden uitgezonderd, grootendeels buiten het gebied der beschaving bleef. Meer echter lag dit misschien aan de veel geringer energie der uit Spanjaarden of Portugezen met negers en Indianen samengegroeide bevolking der oude Spaansche en Portugeesche koloniënGa naar voetnoot1. Slechts enkele onder deze, en daaronder vooral die, welke door meer zuidelijke ligging een meer gematigd klimaat bezitten, zooals Chili en Argentinië, kunnen in de verte de machtige republiek in het noorden nastreven, die, sedert zij het groote beletsel harer ontwikkeling, de slavernij, in ééne geweldige inwendige worsteling heeft te niet gedaan, hoe langer hoe sterker druk uitoefent op hare zwakke buren en den politischen invloed van Europa hoe langer hoe meer uit Amerika verdrijftGa naar voetnoot2. Reeds heeft zij Spanje al wat het nog in de nieuwe wereld bezat ontrukt en het niets overgelaten dan den roem van de ontdekking. Terwijl Amerika op die wijze in meerdere of mindere | |
[pagina 26]
| |
wijze er op kan bogen de gelijke te zijn geworden van Europa, breidde dit laatste zijn, daar verloren, gezag uit over de andere werelddeelen. Engeland is daarbij allen anderen volken voorgegaan. Zijne in de achttiende eeuw verworven zeeheerschappij heeft in de negentiende rijke vruchten gedragen. Overal kon het zich onbekommerd vestigen, waar het gemeenschap met de zee kon houden, want alle zeewegen had het in zekeren zin in zijne machtGa naar voetnoot1. Zoo heeft het gelegenheid gehad in het verre vijfde werelddeel, op de groote eilanden der Stille Zuidzee, Nieuw-Holland, Nieuw-Zeeland en Tasmanië, waar de Nederlandsche ontdekkers niets voor hadden gedaan dan ze een naam geven, den grond te leggen tot een Australisch Engeland, dat thans een der machtigste leden is van het de geheele wereld omspannende Britsche rijk. Evenzeer heeft het op tal van andere punten, die den toegang tot de zeeën beheerschen, de hand weten te leggen en | |
[pagina 27]
| |
het zoo mogelijk gemaakt om al die bezittingen onder zijn invloed te houden en, het kan niet ontkend worden, daardoor meer en meer voor den invloed der beschaving te openen. Zoo heeft eerst Engelands heerschappij de ontwikkeling van Zuid-Afrika, dat onder Nederlandsch gezag maar tot zeer geringen bloei kwam, mogelijk gemaakt, al kan daar ook de bevolking van Nederlandschen stam het Britsche gezag slechts noode of in 't geheel niet dulden. Maar wat ook het einde moge zijn van de worsteling, die deze daar thans te bestaan heeft, één ding blijft zeker, dat die landen voor goed ontweldigd. zijn aan de barbaarsche inlanders, die daar vroeger meester waren. Voor de beschaving kunnen zij niet meer verloren gaan. Ook Europa zelf was in deze eeuw het tooneel van veranderingen, die voor deze evenveel overwinningen zijn geweest. De heerschappij van den Islam over het Balkanschiereiland is vernietigd. Grieken en Zuid-Slaven en Rumeniërs zijn aan zijn juk ontrukt en opgenomen in den kring der Europeesche christelijke volkenmaatschappij. Zij kunnen voortaan mede deelnemen aan de gemeenschappelijke ontwikkeling, waar het Turksche gezag hen vroeger van had uitgeslotenGa naar voetnoot1. En dat is niet | |
[pagina 28]
| |
het eenige. Want wat zich thans nog van de Islam-wereld staande houdt als zelfstandige macht, zoowel in Europa als in Azië, doet dat alleen met behulp der middelen, welke de Europeesche beschaving aanbiedt, op gevaar af van daardoor de eigenaardigheden van zijn cultuur te verliezen. Dat hulpmiddel, trouwens, hebben sedert de laatste halve eeuw alle landen aangegrepen, die in Azië nog een zelfstandig bestaan zoeken te handhaven. Eén, Japan, met verbazenden, oogverblindenden uitslag, welke dat eenmaal traditionneele land van den onveranderlijken stilstand tot het meest beweeglijke, om niet te zeggen revolutionnaire element in de oostelijke wereld heeft gemaaktGa naar voetnoot1. | |
[pagina 29]
| |
Maar die verandering is nog van veel te jongen datum om er al een zelfs oppervlakkig oordeel over uit te spreken, evenmin als over de gevolgen van de steeds wijdere openstelling van China voor de invloeden van Europa. Van de vele raadselen, waarvoor de gebeurtenissen der laatste dertig jaren ons gesteld hebben, is dat Oost-Aziatische misschien wel datgene welks oplossing de meeste moeilijkheden met zich brengt, niet het minst omdat goede waarneming daar tot nog toe bijna onmogelijk en omdat onze kennis van Oost-Azië nog zoo gering en van zoo jongen datum is. Dat is veel minder het geval met Britsch Indië en met onzen eigenen Oost-Indischen archipel. Toch is ook daar het betrekkelijk plotseling binnendringen der Europeesche beschaving in de laatste vijftig jaren een feit, waarvan de gevolgen niet te berekenen zijn. Die van den Islam, dien de Europeërs er nevens de oude Hindoe-beschaving gevestigd vonden, stond daar zooveel dichter bij, dat zij zich gemakkelijk aangepast had aan de bestaande toestanden. Maar die van Europa staat tegenover beide even vreemd. Dat heeft het gevolg gehad, dat de oude maatschappelijke instellin- | |
[pagina 30]
| |
gen er zijn geschokt, dat, bij de meer ontwikkelde klassen althans, zeden en denkbeelden in vele opzichten zijn gewijzigd, terwijl toch klimaat en bodem en vooral historisch verleden aan het oude doet hechten. Zoo is terugkeer tot het verleden niet meer mogelijk, terwijl de vraag is, hoe moet worden voortgegaan. De Europeesche heerschers, die langzamerhand zijn gaan inzien, dat het oude stelsel, om de kolonie eenvoudig als eene bezitting of liever als buit te beschouwen, onhoudbaar was, die zich langzamerhand hunne verantwoordelijkheid zijn bewust geworden, hebben eindelijk begrepen, hoe zwaar de verantwoordelijkheid is, die zij door hunne overheersching op zich hebben geladen. Waarlijk, niet licht te ontwarren is ook dit raadsel. Er moet gezorgd worden, dat de invoering der Europeesche beschaving niet verderfelijk zij aan volken, die onder geheel andere invloeden zijn opgegroeid; er moeten middelen gevonden worden om haar, die te huis behoort in het gematigde klimaat van Midden-Europa, aan te passen aan eene maatschappij, die in tropische landen zich heeft gevormd. Datzelfde geldt, in misschien nog ruimer mate, van Noord-Afrika, waar in het gebied der oude Barbarijsche roofstaten eene nieuwe Europeesch-Muzelmansche maatschappij wordt opgekweekt. Want afstamming en eigenaardigheid van leven en godsdienst leveren daar nog veel grooter beletsel bij de inlanders op. Niet minder raadselachtig blijft de toekomst van het oude Egypte, waar reeds sedert bijna honderd jaar proeven worden genomen, door inlandsch en vreemd gezag, om de Europeesche beschaving te enten op den ouden stam en daardoor een nieuwe krachtig bloeiende plant te verkrijgen. En reeds is ook in het, tot voor een goed menschenleven haast onbekende en om zoo te zeggen ondoordringbare binnenland van Afrika, bijna geen plek | |
[pagina 31]
| |
meer, waar Europa de hand niet op heeft gelegd en begonnen is zijne beschaving in te voeren. De vraag is maar, welken invloed dat binnendringen van een zeer ontwikkelde cultuur in landen zal hebben, waar de bevolking nog in zeer primitieve toestanden verkeert, bijna te primitief zelfs voor het opnemen der Islam-beschaving. In Noord-Amerika is gebleken hoe dat de ondergang van bijna het geheele ras der inboorlingen heeft tengevolge gehad, en de wijze waarop de blanke beschavingsverspreiders in Afrika plegen op te treden is al even weinig bemoedigend voor hen die het zwarte ras voor dat lot willen behouden. Er komt bij, dat dat ras eigenschappen bezit, welke het meer dan een ander geschikt maakt voor het ontginnen van zijn werelddeel, al is het daarom nog niet ontwikkeld genoeg om opgenomen te worden in eene maatschappij op Europeeschen grondslag. En 't is daarenboven de vraag, of het eigenlijke tropische Afrika zich niet nog veel minder zal leenen voor het vormen van zulk eene maatschappij dan het tropische Amerika. Nog meer, of, als de Europeërs er blijven grijpen naar dezelfde middelen als de blanke Amerikanen tegenover het roode ras gebezigd hebben en het zwarte continent dientengevolge ontvolkt raakt, Europa in staat zal zijn de bevolking aan te vullen. En als dit geen van beide plaats heeft, dan is het vooruitzicht, dat in Midden-Afrika een wereld van plantage-staten met meer of min erkenden slavenarbeid zal ontstaan, waarlijk geen vooruitzicht dat een aanwinst belooft voor de beschaving. Waarlijk, die plotselinge uitbreiding van het Europeesch beschavingsgebied over de andere werelddeelen en vooral over de tropische landen, in de laatste helft onzer eeuw, is van heel wat gewichtiger aard dan de vestiging der handelsnederzettingen, die haar heeft voorbereid. Maar | |
[pagina 32]
| |
zij heeft plaats gehad en blijft rusteloos voortgaan. Het nageslacht zie toe hoe het zich redde uit de daardoor in het leven geroepen dilemma's! Vrij wat gemakkelijker is de taak, die Rusland in de negentiende eeuw te vervullen heeft verkregen. Na de voorbereiding in de achttiende eeuw is het in de negentiende zich met steeds toenemende snelheid gaan ontwikkelen, en de beschaving van het overige Europa zich eigen gaan maken, zonder daarom die eigenaardigheden te verliezen, welke het tot een ander land maken dan de overige deelen van ons werelddeel. Dat is vooral sedert het midden dezer eeuw merkbaar, sedert de bevolking van het groote land is begonnen toe te nemen met eene snelheid, die anders alleen in Amerika of Australië is waar te nemen, eene toename, die gelijken tred schijnt te houden met de ontwikkeling der hulpbronnen, welke het in zijn bodem bezitGa naar voetnoot1. En dat, terwijl het geen land- | |
[pagina 33]
| |
verhuizers ontvangt, maar alleen uitzendt, in noemenswaardigen getale alleen naar het gebied, dat het in Azië heeft verworven. Ook die gebiedsuitbreiding is geheel eigenaardig en anders dan die der overige Europeesche volken. Geen van deze kan de bevolking, welke het buiten Europa onder zijn gezag brengt, tot landgenooten maken. Zij kunnen ze misschien opheffen tot gelijke hoogte als zij zelve bereikt hebben, alhoewel dat tot nog toe nergens is geschied, maar zelfs de stoutste verbeelding kan zich niet denken, dat ooit een Javaan een Nederlander zal worden, of zelfs een Hindoe een Engelschman, al zijn de beide laatsten van denzelfden Indo-Europeeschen stam. Maar dat de volken van Midden-Azië en van den Kaukasus Russen worden, al zij het dan ook een eigenaardig soort Russen, dat schijnt volstrekt niet ondenkbaar. Voor een deel ligt dat zeker aan het feit, dat de uitbreiding van Rusland over land plaats heeft. Evenzeer als in de Middeleeuwen de Duitsche kolonisatie vele Slavische landen verduitschte en Pruisen maakte tot een zoo echt Duitsch land als Beieren of Zwaben, maakt ook de Russische kolonisatie die Noord- en Midden-Aziatische landen tot deelen van Rusland. Zelfs waar de uitbreiding gewelddadig is geweest en het verzet der bevolking krachtig, voegen zich de onderworpenen weldra met betrekkelijk gemak naar den nieuwen toestand. De eigenaardigheden van het Russische volkskarakter, dat, als bij alle Slavische volken, in vele opzichten meer Aziatisch dan Europeesch is, maken dit natuurlijk nog gemakkelijker. Doch ook hier schiet de waarneming nog te zeer te kort en is | |
[pagina 34]
| |
van nog te jongen datum, om reeds nu met eenig vertrouwen gevolgtrekkingen te maken. Maar dat die kolonisatie, gepaard gaande met eene zekere assimilatie der inlandsche bevolking, ons niet minder groote verrassingen kan brengen, niet alleen ten opzichte der staatkunde maar ook van de beschaving in het algemeen, dan de verbreiding der blanken in Amerika heeft opgeleverd, dat durf ik gerust voorspellen. Maar ik begeef mij niet gaarne op het gebied van het gissen. De geschiedenis, ook van het jongste verleden, berust op waarneming, en de toekomst, ook niet de naaste, laat zich niet waarnemen. Doch al kunnen wij dat niet, wij kunnen wel eene gevolgtrekking maken uit hetgeen wij in de laatste halve eeuw hebben zien gebeuren. Die gevolgtrekking is deze: in den loop onzer negentiende eeuw heeft de Europeesche beschaving door middel van de vestiging van het gezag, of althans van den invloed van den Europeeschen stam, den geheelen aardbol onder haar bereik gebracht. Zij is onbetwist meesteres geworden in landen, wier naam kwalijk aan onze overgrootouders bekend was. In Amerika en Australië is zij geheel inheemsch geworden en evenzeer in enkele streken van Afrika. In Azië heeft dat in sommige deelen ook plaats gehad, in andere is de beschaving er zoozeer doorgedrongen, dat de bevolking haar niet meer missen kan, al is zij haar niet eigen geworden. In andere, met name de Islamlanden, begint de tegenstand tegen haar hoe langer hoe meer te verflauwen, niettegenstaande tijdelijke opvlammingen van fanatisme. Haar volkomen zegepraal schijnt slechts een quaestie van tijd. Welnu, het feit, dat dat alles heeft plaats gehad binnen eene zoo korte tijdsruimte, dat feit geeft ons het recht om te zeggen, dat er op dit punt, althans zoover de menschelijke ge- | |
[pagina 35]
| |
heugenis strekt, nimmer een zoo groot verschil is geweest tusschen den toestand van het begin en dien van het einde van eene eeuw. Zonder twijfel kan ik dat wel het sterkst sprekende punt van verschil noemen, dat er tusschen het begin en einde der negentiende valt op te merken. En alleen dat en niet meer heb ik willen aantoonen. In hoeverre die uitbreiding der beschaving een feit zal zijn om op te roemen, in hoeverre zij zal dienen tot vermeerdering van het geluk van het menschdom in het algemeen, dat, ik heb het gezegd, is eene vraag, die ik hier niet heb te beantwoorden en die ik wel durf zeggen, dat niemand kan beantwoorden. Maar laat ons hopen, en, voeg ik er bij, wij durven hopen, dat zij blijken zal ten zege te zijn! Dat zij zoo!
P.L. Muller. |
|