| |
| |
| |
| |
Handelingen.
| |
| |
Verslag van de 125ste jaarlijksche vergadering, gehouden te Leiden op den 16den Juni 1892.
De Beschrijvingsbrief luidde aldus:
M.
Bij dezen heb ik de eer, U uit te noodigen tot het bijwonen der Jaarlijksche Vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, die gehouden zal worden op Donderdag, 16 Juni, des voormiddags te elf uren, in het gebouw der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, op de Steenschuur alhier.
Na de opening der Vergadering door den Voorzitter, Prof. J.G.R. Acquoy, zullen de volgende punten behandeld worden:
| |
| |
| |
I.
Verslag van den staat der Maatschappij en van hare belangrijkste lotgevallen en handelingen gedurende het afgeloopen jaar.
| |
II.
Verslag van den staat der Boekverzameling gedurende hetzelfde tijdsverloop.
| |
III.
Overlegging van de Rekening en Verantwoording van den Penningmeester.
| |
IV.
Mededeeling van het Verslag der Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde.
| |
V.
Bekendmaking van den uitslag der stemming over de te benoemen gewone en buitenlandsche leden.
Het besluit, omtrent deze stemming in de Jaarlijksche Vergadering van 1881 genomen en in die van 1882 gewijzigd, luidt aldus:
Ieder gewoon lid is gerechtigd, zijne stem uit te brengen. Zij, die van dit recht gebruik willen maken, zorgen dat het hun nevens de candidatenlijst toegezonden stembiljet, duidelijk ingevuld en met hun naam onderteekend, uiterlijk 24 uren vóór den aanvang der Vergadering is ingekomen bij den Secretaris. Eene in de voorafgaande Maandvergadering te benoemen Commissie van Leidsche Leden maakt den uitslag der stemming den avond te voren op, en deelt dien aan de Vergadering mede.
| |
| |
| |
VI.
Voorstel der Maandelijksche Vergadering, om uit de beschikbare renten van het Fonds de uitgave van een Derde Supplement op het ‘Repertorium van verhandelingen betreffende de geschiedenis des Vaderlands’ met ƒ 150 te steunen.
| |
VII.
Voorstel van het Bestuur, om Art. 4 der Wet aldus te wijzigen:
Tot leden kunnen verkozen worden 1o Nederlanders, waa ook gevestigd, die, hetzij als beoefenaars en voorstanders der Nederlandsche Taal- en Letter-, Geschied- en Oudheidkunde, hetzij door het bekleeden van eene openbare wetenschappelijke betrekking, die onderscheiding waardig zijn; 2o vreemdelingen, in Nederland gevestigd, die aan dezelfde vereischten voldoen.
| |
VIII.
Voorstel van het Medelid Mr. D. van Eck, om in de Wet de volgende wijzigingen aan te brengen:
Art. 6. De woorden ‘vóór 1 Mei’ te vervangen door ‘eene week voor de Maandelijksche Vergadering van April’.
Art. 7 aldus te lezen: ‘De namen der voorgestelden worden aan de Maandelijksche Vergadering van April opgegeven, die het getal bepaalt der daaruit te benoemen leden.
De namen der voorgedragenen met die der voorstellers en de redenen der voordracht, worden binnen eene week na de Maandelijksche Vergadering van April aan de leden der Maatschappij vertrouwelijk medegedeeld.
De leden kunnen veertien dagen vóór de Maandelijksche Vergadering van Mei hunne opmerkingen vertrouwelijk mededeelen aan het Bestuur.
| |
| |
Het Bestuur deelt daarop bij de toezending van den beschrijvingsbrief voor de Jaarlijksche Vergadering aan de leden vertrouwelijk mede, welke der voorgestelden het ter benoeming aanbeveelt’.
Art. 12, lid 2, te doen vervallen, ten einde ook aan talentvolle vrouwen op het gebied der Nederlandsche Taal- en Letter-, Geschied- en Oudheidkunde de gelegenheid te openen, om als gewone leden der Maatschappij te worden opgenomen.
Art. 83 en 84 met het Opschrift te doen vervallen, en daarvoor, met het Opschrift ‘Wetsverandering’, in de plaats te stellen:
‘Art. 83. Leden, die verandering in de Wet wenschen, zenden hunne voorstellen daartoe met eene memorie van toelichting aan het Bestuur in, dat de voorstellen aan de leden mededeelt, met uitnoodiging om, wanneer deze van hunne zijde voorstellen tot wetsverandering wenschen te doen, die binnen twee maanden na de kennisgeving aan het Bestuur in te zenden.
Binnen twee maanden na het verstrijken van dien termijn doet het Bestuur aan de leden mededeeling van de ingekomen voorstellen en van zijn advies, alsmede van zijne eigene, met redenen omkleede voorstellen.
De openbare behandeling heeft plaats op de Jaarlijksche Vergadering, die gehouden wordt minstens twee maanden na de mededeeling, in het voorafgaand lid van dit artikel vermeld.
Art. 84. Deze Wet treedt in werking den 1sten October 1892’.
| |
IX.
Verkiezing van een Lid des Bestuurs, in de plaats van den in October e.k. aftredenden Bestuurder Dr. J.G.R. Acquoy. Het door de Maandelijksche Vergadering voorgedragen dubbeltal bestaat uit de Heeren:
Dr. J. VERDAM en Dr. J.W. MULLER.
| |
X.
Verkiezing van een Lid des Bestuurs, in de plaats
| |
| |
van Dr. P.J. Cosijn, die voor zijne betrekking bedankt heeft. Het door de Maandelijksche Vergadering voorgedragen dubbeltal bestaat uit de Heeren:
Dr. W.C. VAN MANEN en Dr. S.G. DE VRIES.
| |
XI.
Verkiezing van een Secretaris, tevens Bibliothecaris, in de plaats van den tijdelijken titularis Dr. C.C. Uhlenbeck. Het door de Maandelijksche Vergadering voorgedragen dubbeltal bestaat uit de Heeren:
Dr. C.C. UHLENBECK en E.A.H. SEIPGENS.
Namens het Bestuur, Dr. C.C. UHLENBECK, Tijdelijk Secretaris.
| |
| |
De presentielijst wordt geteekend door de bestuursleden: Dr. J.G.R. Acquoy, Voorzitter; Mr. S.J. Fockema Andreae; Dr. W. Pleyte; Dr. A. Kluyver; Dr. P.J. Cosijn; D. Hartevelt, Penningmeester; Dr. C.C. Uhlenbeck, Secretaris.
Verder door de Leden: Dr. J. Dyserinck; P.A.M. Boele van Hensbroek; Dr. W.P.C. Knuttel; Dr. G.H. Betz; Henriquez Pimentel; H.T. Boelen; J. Gram; F. Smit Kleine; Dr. J. Ten Brink; Dr. J. Offerhaus Lz.; Dr. C.J. Van Ketwich; Dr. H. Oort; Dr. F. Pijper; Dr. S.G. De Vries; F. Caland; M. Buys; A.N.J. Fabius; Mr. Ch. M. Dozy; Dr. J.W. Muller; J. Winkler; Dr. W.C. Van Manen; Dr. M.J. De Goeje; Dr. W. Francken Az.; J. Craandijk; Dr. A. Beets; M. Nijhoff; A.P.M. Van Oordt; S.C. Van Doesburgh; Dr. D. De Loos; F. De Stoppelaar; Dr. R. Fruin; Dr. W.N. Du Rieu; Dr. H.C. Rogge; Dr. H.G. Hagen; C.A. Marchant; A.L.H. Ising; W.G. Van Nouhuys; J.H. Krelage; J. Tideman; L.D. Petit; R.W.P. De Vries; Jhr. Mr. J.K.W. Quarles Van Ufford; Dr. S.A. Naber; J.H.W. Unger; Dr. E. Van Rijckevorsel; E. Seipgens; Mr. L.H.J. Lamberts Hurrelbrinck; Mr. M.G.L. Van Loghem; J.H. Groenewegen; A. Sassen; Dr. H. Blink; J.H. Hingman; Dr. B.F. Matthes; Mr. R. Fruin Th. Az.; Mr. J.E. Heeres; Mr. A. Telting; J.F. Gebhardt Jr.; V. Loosjes; F.S. Van de Pavord Smits; J.C. Van Slee; H.J. Bool; Mr. H. Van der Hoeven; J.J. Van Kerkwijk; P.M. Netscher; Jhr. C.A. Van Sypesteyn; P. Haverkorn Van Rijsewijk; H.M. Werner; A.A. Vorsterman van Oyen; Dr. T.C.L. Wijnmalen; T.H. Der Kinderen; Mr. D. Van Eck; Dr. J.J. Prins; Dr. P.L. Muller; Dr. J.B. Kan; Th. Nolen.
| |
| |
De Voorzitter opent te ruim elf uur de vergadering met eene rede over De stichtelijke proza-literatuur onzer vaderen vóór de Hervorming, welke hierachter als Bijlage I is afgedrukt.
Op uitnoodiging van den heer J. Tideman verklaart de Voorzitter zich onder toejuiching der vergadering bereid, zijne toespraak af te staan voor de Handelingen.
Daarna leest de tijdelijke Secretaris Dr. C.C. Uhlenbeck zijn verslag voor omtrent de belangrijkste lotgevallen der Maatschappij, waarvoor de Voorzitter hem den dank der Vergadering betuigt (zie Bijlage II).
Vervolgens brengt de heer Uhlenbeck in zijne betrekking als tijdelijk Bibliothecaris verslag uit omtrent den toestand der Bibliotheek; ook hiervoor wordt hem door den Voorzitter dank gezegd (zie Bijlage III).
De heer Mr. H. van der Hoeven brengt verslag uit namens de Commissie tot het nazien van de rekening van den Penningmeester. De rekening is in orde bevonden en onder dankzegging goedgekeurd. Met dien dank vereenigt zich de vergadering bij acclamatie.
De heer Hartevelt geeft daarna een overzicht van den staat der geldmiddelen (zie Bijlage IV).
De Voorzitter geeft het woord aan den heer Mr. Ch. M. Dozy, die namens de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde verslag uitbrengt. Ook dit verslag wordt onder dankzegging goedgekeurd.
De Voorzitter verzoekt den heer Dr. W.C. van Ma- | |
| |
nen, rapporteur der Commissie van stemopneming (welke heeft bestaan uit de heeren Mr. Ch. M. Dozy, Mr. L.H.J. Lamberts Hurrelbrinck, Dr. W.C. van Manen, F. de Stoppelaar, Mr. E. de Vries en Dr. C.C. Uhlenbeck), verslag uit te brengen over den uitslag der stemming. Er waren 214 geldige stembriefjes ingekomen; volgens het besluit der Vergadering van Mei moesten 20 gewone en 5 buitenlandsche leden worden gekozen. Op voorstel der Commissie besluit de vergadering volgens art. 8, alinea, niet 20 maar 21 gewone leden te benoemen, daar de 21ste candidaat evenveel stemmen als de 20ste op zich vereenigd heeft. De uitslag der stemming is deze, dat gekozen zijn tot
| |
Gewone Leden.
Dr. J.J.P. Valeton Jr., te Utrecht.
Dr. C. Hofstede de Groot, te 's-Gravenhage.
Dr. H.W. Kosters, te Leiden.
E. Gugel, te Delft.
Dr. Is. van Dijk, te Groningen.
E.B. Kielstra, te 's-Gravenhage.
N.A. Cramer, te Zwolle.
J.W. IJzerman, Fort de Kock, Sumatra's Westkust.
Mr. H. Viotta, te Amsterdam.
Dr. C.H. Th. Bussemaker, te Haarlem.
J.H. van den Bosch, te Zierikzee.
Jhr. Mr. W. Elout van Soeterwoude, te 's-Gravenhage.
L. Wichers, te 's-Gravenhage.
W.J. Leendertz, te Amsterdam.
Dr. L.W. de Roo, te Nijmegen.
J.D. Fransen van de Putte, te 's-Gravenhage.
C.J. Leendertz, te Leiden.
G.J.W. Koolemans Beynen, te 's-Gravenhage.
| |
| |
Mr. J.E. van Someren Brand, te Amsterdam.
Dr. R.D.M. Verbeek, te Buitenzorg.
Dr. F.E. Daubanton, te Amsterdam.
| |
Buitenlandsche Leden:
Jhr. A. de Maere Limnander, te Gent.
Dr. H. Logeman, te Gent.
George W. van Siclen, te New-York.
Benjamin Cordt, te Dorpat.
Emile Michel, te Parijs.
Hierna wordt de vergadering voor een uur geschorst, nadat de Voorzitter heeft medegedeeld, dat hij een brief heeft ontvangen van het Bestuur der Studenten-Sociëteit Minerva alhier, waarbij voor dezen dag aan alle leden der Maatschappij introductie wordt verleend.
Na de pauze is het eerst aan de orde punt VI van den Beschrijvingsbrief. Bij acclamatie wordt goedgekeurd het voorstel der Maandelijksche Vergadering, om uit de beschikbare renten van het Fonds de uitgave van een Derde Supplement op het ‘Repertorium van verhandelingen betreffende de geschiedenis des Vaderlands’ met ƒ 150. te steunen.
Thans komt in behandeling het voorstel van het Bestuur tot wijziging van art. 4 der Wet (zie Beschrijvingsbrief, VII). Dit voorstel wordt bij acclamatie aangenomen.
De Heer van Eck oppert het denkbeeld, dit voorstel met de voorstellen, die hij zelf heeft ingezonden (zie Beschrijvingsbrief, VIII), aan te houden tot het volgende jaar, en tevens eene Commissie van vijf leden tot voorbereiding eener wetsherziening te benoemen, bij welke
| |
| |
intusschen ook andere leden, die veranderingen in de wet gewenscht achten, hunne voorstellen zullen kunnen indienen.
Daar het voorstel van het Bestuur reeds is aangenomen, zou het plan van den Heer van Eck alleen op zijne eigene voorstellen kunnen worden toegepast. Na uitvoerige gedachtenwisseling over de vraag, of hetgeen de Heer van Eck in overweging geeft slechts als eene motie dan wel als een nieuw voorstel moet worden beschouwd, wordt bij stemming door de Vergadering in laatstgenoemden zin uitspraak gedaan, en daarna wordt (volgens art. 45, 9o) bij eene nieuwe stemming uitgemaakt, dat het voorstel van den Heer van Eck niet urgent is, zoodat thans punt XIII van den Beschrijvingsbrief terstond in behandeling moet komen. Aan het debat over deze zaak werd deelgenomen, behalve door den Heer van Eck en den Voorzitter, door de Heeren Kan, Sassen, Haverkorn van Rijsewijk, Quarles van Ufford, Krelage en Boelen.
In de eerste plaats worden nu behandeld de voorstellen van den Heer van Eck tot wijziging der artikelen 6 en 7, strekkende om de verkiezing van nieuwe leden in een anderen vorm te doen plaats hebben. De Heer van Eck licht zijn voorstel toe, waartegen de Heer Krelage opmerkt dat, hoezeer de tegenwoordige wijze van benoemen ongetwijfeld hare bezwaren heeft, zij toch stellig even goed is als die welke thans wordt voorgesteld. Bij stemming wordt op praeadvies van het Bestuur beslist, dat art. 6 en art. 7 onveranderd zullen blijven.
Vervolgens wordt door den Voorzitter aan den Heer van Eck gelegenheid gegeven tot uitvoerige toelichting van de door hem voorgestelde verandering van art. 12.
| |
| |
Daarna verklaart de Voorzitter dat het Bestuur, in deze zaak niet eenstemmig zijnde, hierover volgens art. 27 geen bepaald praeadvies kan uitbrengen, maar somt het voor en het tegen op, zooals dit in de Bestuursvergadering in het midden is gebracht. Aan het einde zijner woorden wijst hij op het ingrijpende van het voorstel, de groote beteekenis er van voor de geschiedenis der Maatschappij en den ernst, waartoe het bij de gedachtenwisseling en straks bij de stemming vermaant. Het pleidooi van Mr. Van Eck voor de gelijkstelling van mannen en vrouwen ten aanzien van het lidmaatschap der Maatschappij wordt krachtig ondersteund door den Heer Kan. Ten slotte wordt het voorstel, na ernstige beraadslaging, waaraan verschillende leden deelnemen, met groote meerderheid van stemmen (50 tegen 18) aangenomen.
Daarop verklaart de Heer van Eck dat hij de andere door hem ingediende voorstellen tot wetsverandering intrekt.
Aan de orde is de verkiezing van twee nieuwe Bestuursleden uit de beide tweetallen, in punt IX en X van den Beschrijvingsbrief opgegeven. De uitslag is, dat met groote meerderheid worden gekozen de heeren Dr. J. Verdam en Dr. W.C. van Manen, deze laatste voor den tijd van vier jaren.
Thans moet volgen de verkiezing van een Secretaris-Bibliothecaris, waarvoor door de Maandelijksche Vergadering is gesteld het tweetal Dr. C.C. Uhlenbeck en E.A.H. Seipgens. De Voorzitter deelt mede dat de Heer Uhlenbeck den vorigen dag tot buitengewoon Hoogleeraar te Amsterdam is benoemd, welke benoeming volgens verklaring van den Heer Uhlenbeck door hem zal worden
| |
| |
aangenomen, en dat daardoor de vraag zich voordoet of de voordracht geldig blijft, of dat overeenkomstig art. 74 de Maandelijksche Vergadering een nieuw tweetal moet indienen. Verder bericht de Voorzitter dat hij een brief heeft ontvangen van de Bibliotheek-Commissie, waarbij in overweging wordt gegeven de benoeming thans niet te doen plaats hebben en de betrekkingen van Bibliothecaris en Secretaris aan twee verschillende personen te doen opdragen. Het voorstel der Commissie wordt nader toegelicht door haar medelid, den Heer Fruin. Verschillende sprekers meenen dat, hoewel de Heer Uhlenbeck verklaart zijne benoeming te Amsterdam te zullen aannemen, er toch geen reden is om af te wijken van de orde van den Beschrijvingsbrief, waarin het door de Wet vereischte getal van twee verkiesbare personen wordt opgegeven. De Heer Fockema Andreae merkt op, dat het aanstaand vertrek van den Heer Uhlenbeck op de thans uitdrukkelijk voorgeschreven verkiezing geen invloed kan hebben. Van hetzelfde gevoelen zijn de Heeren Ten Brink en Haverkorn van Rijsewijk. Na een langdurig debat stelt de Heer Krelage deze motie voor: ‘Punt XI van den Beschrijvingsbrief wordt niet in behandeling genomen’. Deze motie wordt aangenomen, zoodat thans de Maandelijksche Vergadering volgens art. 24 tijdelijk in de vacature zal moeten voorzien, en de Jaarlijksche Vergadering van 1893 eene definitieve benoeming zal hebben te doen.
Bij de rondvraag wordt door den Heer Dyserinck medegedeeld dat hij belangrijke gegevens omtrent de Dames Wolff en Deken heeft gevonden, waaruit blijkt dat Aagje Deken een werkzaam aandeel in het schrijven der romans heeft genomen, en dat hij voor de Leden na afloop der
| |
| |
vergadering eene tentoonstelling van boeken, handschriften en prenten betreffende deze schrijfster in eene andere afdeeling van het lokaal heeft bijeengebracht.
De Heer Francken vraagt of het niet mogelijk zou zijn dat de Maatschappij iets deed om te verhinderen, dat de werken van Mevr. Bosboom-Toussaint met zooveel taalfouten gedrukt worden als men in de tegenwoordige uitgaven opmerkt. Tevens herinnert hij, dat het gedenkteeken voor den dichter Ter Haar den 5den Juli a.s. te Rozendaal zal worden onthuld. De Voorzitter dankt den Heer Francken voor zijne mededeeling, wat de onthulling van het gedenkteeken betreft, en verklaart dat het Bestuur zijn verlangen gaarne in overweging zal nemen, wat de taalfouten in genoemde werken aangaat.
De Heer Nijhoff biedt, uit naam van den schrijver, voor de Bibliotheek aan: ‘Schets eener parlementaire geschiedenis van Nederland door Mr. W.J. van Welderen Baron Rengers’. Dit boekgeschenk wordt in dank aangenomen.
De Heer Quarles van Ufford vraagt wat het Bestuur besloten heeft ten opzichte van eene afzonderlijke uitgave van het Leven van Duymaer van Twist door Mr. Van der Lith (zie blz. 12 der Handelingen van het vorige jaar). De Voorzitter antwoordt, dat aan het verlangen van den geachten spreker indertijd geen gevolg kon worden gegeven, daar de letter waarmede het stuk was gezet reeds was gedistribueerd, toen het verzoek om eene afzonderlijke uitgave werd gedaan.
Daarna spreekt de Heer Quarles van Ufford den wensch uit, dat het voorbeeld van den Heer Acquoy door andere
| |
| |
Voorzitters worde gevolgd, opdat ook dezen in hunne openingsrede een onderwerp uit hun vak behandelen.
De heer Krelage bedankt den Voorzitter voor de ordelijke en onpartijdige leiding der Vergadering, welke daarna onder dankzegging aan de leden voor hunne talrijke opkomst en hunne welwillende medewerking wordt gesloten.
|
|