Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1883
(1883)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 75]
| |
Johan van Nyenborgh en zijne letterkundige nalatenschap. Door Hooft van Iddekinge.Geen dichter of schrijver die meesterwerk leverde, blijft onbekend; vroeger of later valt hij in het oog, te eerder naarmate hij zich door zijn' arbeid wist te plaatsen en dan, hetzij bij zijn leven dan wel na zijn verscheiden, beërft hij de onsterfelijkheid, dat is, zijn naam met eerbied en bewondering genoemd, blijft voor de vergetelheid bewaard. Niet voldaan met zijn werk alleen, wenscht dan tijdgenoot of nakomeling, ook omtrent 's mans leven en lotgevallen, vorming en voortgang zooveel mogelijk onderricht te worden. Men geeft zich moeite om elke, ook de geringste, bijzonderheid omtrent zijn leven en persoon op te sporen en daardoor geholpen, vormt men zich langzamerhand van den beroemd geworden man eene voorstelling, een beeld nader bij de werkelijkheid en juister al naar mate het door onbevooroordeelden op historisch juiste gegevens ontworpen is. Vandaar dat het in den regel niet ontbreekt aan levensbeschrijvingen en karakterschetsen van beroemde dich- | |
[pagina 76]
| |
ters en schrijvers; anders is dit evenwel met die breede reeks van hen die zich aan den voet van den Parnassus bewogen hebben doch die den zangberg door gebrek aan talent, zelfs bij overmaat van goeden wil, geen manslengte wisten op te klimmen. Door hunne tijdgenooten minder opgemerkt, geraakten zij voor de nakomelingschap in vergetelheid totdat hun bestaan door dezen of genen navorscher als bij toeval weder ontdekt en aan het licht gebracht werd, om veelal spoedig daarna opnieuw vergeten te worden. Evenmin toch als het mogelijk is om een lijk weder tot een levend lichaam te maken, evenmin gelukt het om den eenmaal gewogen maar te licht bevonden dichter tot een beroemdheid te stempelen. En dit is ook goed; men moge zich al eens voor een oogenblik vermeien in de beschouwing van het leven en de werken eens lang gestorvenen pruldichters, de boekverzamelaar die rare boeken bijeenbrengt doch ze niet leest, moge zich verblijden in de hooge zeldzaamheid zijner uitgaven, welke door den waren letterkundige niet wordt betreurd, in den regel zal niemand door een herdruk medewerken tot de wedergeboorte eener middelmatigheid, aangezien elke eeuw voor zich zelf in dat genre zóo rijk voorzien is dat men geen behoefte heeft aan exemplaren uit een vroeger tijdvak. Zoolang watersnood- en andere weldadigheidspoëten blijven rijmen, kan men hunne XVIIe-en XVIIIe-eeuwsche evenknieën in het graf, en de door laatstbedoelden bezorgde uitgaven op den boekenzolder laten rusten. Hoezeer ook overtuigd van het zoo even aangevoerde, zoo hebben wij toch niet geschroomd de pen op te vatten om een lang vergeten schrijver en dichter van de bedoelde soort weder in herinnering te brengen. | |
[pagina 77]
| |
Hadden wij daarbij alleen de waarde zijner geestesproducten op het oog gehad, wij hadden beter gedaan met te zwijgen, want onder 's mans verzen zijn geen drie regels te vinden die behoorlijk gebouwd of door eenige dichterlijke gedachte merkwaardig zijn. Ware het ons te doen om zijne, meest alle zeldzaam geworden werken bibliografisch toe te lichten, wij zouden over zijn persoon hebben gezwegen; nu wij dit niet doen bestaat daarvoor elders aanleiding. Johan van Nijenborgh, want hij wordt hier bedoeld, is in zoover een belangrijk persoon, omdat hij, door zijn leven en werken, ons een blik verschaft op den smaak en de ontwikkeling op letterkundig gebied van zijne tijd- en gewestgenooten, iets wat ons zonder hem niet gegund ware geweest. Voor de geschiedenis onzer letterkundige ontwikkeling heeft eene nadere kennismaking met dezen zeventiende-eeuwschen prulpoëet eenige waarde, en dewijl zich nog niemand over hem ontfermde, zoo geven wij hier de door ons opgespoorde bijzonderheden die den man en zijn werk beter dan tot hiertoe in het licht stellen, aan het in onze letterkunde belangstellend publiek ten beste.
Geheel onbekend bleef Johan van Nyenborgh niet; Jöchers Gelehrtenlexicon bevat over hem juist genoeg om te weten dat hij bestaan heeft, en Van der Aa's Biographisch Woordenboek niet voldoende om te weten wie hij was. Elders vonden wij hem niet genoemd, maar in zijne eigene geschriften zijn vele bijzonderheden omtrent zijn geslacht en persoon verspreid die, bijeengebracht en geordend, ons het volgende leeren. Johan van Nyenborgh is te Groningen uit een deftig burgerlijk geslacht geboren, den 1sten of 11den April | |
[pagina 78]
| |
1621Ga naar voetnoot1. Zijn vader is, vijftig jaren oud, in 1639 gestorven; zijne grootmoeder, de laatst overgeblevene van een gezin van twintig kinderen, overleed hoog bejaard in 1640.Ga naar voetnoot2. Van de tien kinderen, waaruit het gezin van den ouden Nyenborgh bestond, leefden er in 1659 nog drie. In 1651 overleed een broeder van Johan, in den bloei zijner jaren, in Frankrijk. Wij vinden van dit geslacht de navolgende leden met namen genoemd. Jacobus N. der beide rechten doctor en amptman tot Oldersum in Oostfriesland in 1657Ga naar voetnoot3. Daniel N. rechtsgeleerde, op wien Sibille Van Griethuisen in 1651 een grafschrift dichtteGa naar voetnoot4. Mogelijk is hij wel de in genoemd jaar gestorvene broeder van Johan geweest. Daniel N., drapenier, wellicht | |
[pagina 79]
| |
Johan's vader of grootvaderGa naar voetnoot1, zoo zijn grootvader niet geweest is Johan N., die in 1594 stierf, terwijl hij de mis te Frankfort bezochtGa naar voetnoot2. Ten slotte vinden wij als eene nicht vermeld Juffrouw E. de Marees, die in 1648 te Antwerpen woondeGa naar voetnoot3. Of het geslacht Nyenborgh in Groningen dan wel in Oostfriesland tehuis behoorde is onzeker; het laatste komt ons niet onwaarschijnlijk voor, omdat Johan's neef, Jacobus N., te Oldersum amptman was, en wij te vergeefs onder de regeeringsleden of in het register van het Groninger Archief naar iemand van dezen naam hebben gezocht. De leden die te Groningen gevestigd zijn geweest schijnen zich met den handel onledig gehouden te hebben. Ook Johan deed dit, doch trok zich reeds vroeg terug, immers in den tweeden druk van zijn Tooneel der Ambachten, in 1659 verschenen, noemt hij zich op bl. 161: | |
[pagina 80]
| |
praediatus en gewesen negotiant. Waarschijnlijk leefde hij toen stil en hield hij zich uitsluitend bezig met zijne letterkundige liefhebberijen, deels te Groningen, deels op de hofstede door zijn vader gebouwd en aangele d in 1634, buiten de Boteringepoort op een half uur gaans ten noorden van genoemde stad gelegenGa naar voetnoot1. Of Nyenborgh ooit gehuwd was en kinderen heeft gehad, is onzeker, maar waarschijnlijk komt ons dit niet voor, aangezien daarop dan wel hier of daar in zijne werken gedoeld zou zijn. Even onbekend is het tijdstip van zijn overlijden; het jongste zijner ons voorgekomen werken, - de derde druk van het Tooneel der Ambachten, Groningen 1670 - doet ons vermoeden dat hij in of kort na 1670 zal gestorven zijn. Had hij het voor Groningen merkwaardige jaar 1672 beleefd, zijne graage pen zou niet in gebreke zijn gebleven om, gelijk zooveel anderen het deden, de gebeurtenissen van dat jaar op de een of andere wijs te beschrijven of te herdenken. | |
[pagina 81]
| |
Nyenborghs uiterlijk bleef voor ons bewaard in een portret, dat van hem op twee-en-dertigjarigen leeftijd in 1653 in koper is gesneden en dat voorkomt in eenige zijner werkenGa naar voetnoot1. Daarop zien wij hem, den voor zijn leeftijd oud uitzienden, tengeren man, voorgesteld in de deftige burgerkleeding van zijn tijd, en ofschoon ernst en goedmoedigheid uit zijn gelaat spreken, zoo is het er verre van af dat men het met zijne vriendin Sybille Van Griethuysen eens is, als zij onder zijn portret de woorden plaatst: T' sa, Argus, Slaet dyn
oogen op dit beelt.
T' is Platoos geest die in
dat weesen speelt,
want groote schranderheid spreekt uit die eenvoudige, goedhartige oogen juist niet. Maar Sybille, van wie menig gedicht door Nyenborgh in zijne werken opgenomen en zoodoende bewaard gebleven is, was geen onpartijdige beoordeelaarster, daarvoor was zij met haren vriend, dien zij ergens Beroemde Nyenborgh en ongemene Heer,
Ghy schenckt my stof, om my op nieuws de eer te geven
U Hof-stee nae waerdy, onsterflijck te doen leeven;
Maer leyder mijn begrijp, en krachten zijn te teerGa naar voetnoot2.
| |
[pagina 82]
| |
toezingt, te veel vooringenomen. En al zegt zij dat hare ‘krachten te teer’ zijn om Nyenborgh en zijne hofstede naar waarde te vereeuwigen, men geloove haar niet, want zij is hier tegenover zich zelve wederom te nederig. Wij verdenken haar sterk van het volgende Sonnet gedicht te hebben, wellicht het beste gedicht dat in de gezamenlijke werken van Van Nyenborgh te vinden is. Het is van dezen inhoud: A. monsieur Mr. Jean de Nyenbourg sur ses meditations, Theologiques, Moralles & Politiques, composées & recueillies en sa Maison aux Champs, dite Nyenbourg. Sonnet.
Tout ainsi qu'on cognoit un bon Instrument au son,
Un arbre à ses fruicts, à la chasse un bon chien,
Le Soldat en guerre, au chant le Musicien,
Le bon Predicateur par son eloquent sermon,
De mesme Nyenbourg, cher et tres docte Nourisson
Des seurs Castalides, on voit par tes escrits
Quels sont tes estudes; car tousiours tu produis
Et donnes au publicq livre nouveau, rare & bon.
Tesmoings: ta Chronique, Perles des Histoires,
Tours & Piramides, Sepmaine, Memoires
Et Meditations, tous pieces admirables:
Que Mome murmure, Zoile les dents grince,
Si ose je dire, qu'en nostre Province
On trouvera bien peu des hommes tes semblables.
en met dit laatste had Sybille van Griethuysen gelijk, want waren de noordelijke provinciën aan dichters nooit zeer rijk, haar tijd leverde er al zeer weinigen op, en dit verklaart ons waarom Nyenborgh daar toen opgang heeft kunnen maken en er als het ware een soort van Muiderkring in miniatuur op zijn Hofstede wist te vereeni- | |
[pagina 83]
| |
gen. Sybille, de niet onbegaafde apothekersvrouw uit AppingadamGa naar voetnoot1, was daarvan de Tesselschade, en onder de overige vriendinnen en vrienden zijn ons genoemd Eelkjen van Bourricius en Sybille van Jongstal, Henrick Bruno, later te Hoorn, Willem Snetlage, Rudolf H. Swaen, S. Steenoven, A. Ten Have en anderen meer, waarvan de meest bekende is Simon Abbes Gabbema, seder 1659 historieschrijver van Friesland. Nyenborgh schijnt eene goede opvoeding gehad te hebben; in zijne jeugd is hij, iets wat voor die dagen niet alledaagsch was, ter school geweest te BeverwijkGa naar voetnoot2; met verschillende, ook de klassieke, talen bekend, las hij veel, vooral nadat hij zich uit den handel had teruggetrokken. Hij schetst ons zich en zijn leven op de volgende wijze: Mijn tijdt is hier vergaen, oock mee
Gelijcker wijs een schip op zee.
| |
[pagina 84]
| |
'T zij dat ick hebbe gehadt vreught
Of leet, of ander ongeneught,
Of voor de windt, of tegenspoet,
Of wat mij anders is ontmoet,
Of heb gestaen, Of heb gegaen,
Ick ben dus verr gekomen aen;
En Godt die heeft mij staegh gespaert
Ende voor ongeval bewaert;
Waer voor dat ick hem dancken sal
Soo langh ick leef in 't aardsche dal;
En ben (Godt lof) dus verr' soo wijt
Gekomen nu tot desen tijdt,
En van mijn jeucht, tot deser uir,
Dickmaels gehadt veel Avontuir;
Een deel in de School besteed
Een deel is in de Koophandel meed;
En als ick dien verliet, daer by,
Begaf mij weer tot de study:
Doch al tot eerelyck vermaeck
En kennisse van meenigh saeck,
Of spraeck, of konst, of geleertheyt,
Edoch, alles met matigheyt;
Want ick mij niet vermoeij in dees,
Maer alleen tot vermaken lees:
Of dicht, of schrijf, tot tijdt-verdrijf,
Of elders mede besigh blijf;
Ick laet een ander staen na eer
Of daerom hem vermoeijen seer,
Ick doe het maer alleen uyt lust,
En houde voorder my gerust;
Als men na eer en goet niet streeft,
Dat maeckt dat men gerustigh leeft,
En dat beminne ick op 't meest.
Daerom, die mijn Geschriften leest,
En die dien niet gevalligh zij,
Die laat se maer alleen voor mij;
Sij werden niemant aen-geplant
Tegens sijn wille of verstant;
Elck heeft zijn keur en oordeel vrijGa naar voetnoot1.
Toch werden zijne geschriften door zijne tijdgenooten gelezen, want hoe zwak ook als dichter, hij viel in hun | |
[pagina 85]
| |
smaak, hij die geheel moralist, een zwakke navolger is geweest van den meest gelezen volksdichter welken Nederland ooit heeft voortgebracht. Dat hij de werken van Cats gekend heeft is zeker; hier en daar neemt hij er zelfs gedeelten uit over, b.v. het volgende: Als ick eens op mijn Hof stonde,
(Want het is niet langh geleen),
Aldaer ick be-oogen conde
Ende van ver het Calck-werck, sien;
Wat leeringh kan mij dit geeven,
Dacht ik doen met oogemerck?
Laet ons hooren wat geschreeven
Heeft, den Heer Cats, op dit werck;
Als den Kallick wort begooten
Met een kouden Water-stroom, enz.
waar hij verder een geheel gedicht van Cats inlaschtGa naar voetnoot1. Minder zeker is het of hij den gemoedelijken Volksdichter onzer XVIIe eeuw van aangezicht tot aangezicht heeft gezien, maar mogelijk blijft dit als wij van hem vernemen: Van Haerlem vertoogh ick weer doe
Met de treck-schuit nae den Haeg toe,
En als ick in den Haeg quam aen
Soo ben ick duinwaers ingegaen,
Alwaer men nae Scheveningh gaet
En sagh daer aen de wegh of straet,
Een deftich weesen of hof-steed
Groot van begrijp langh en breet meed
Soo dat het hadde veer of nae
In duins geen gelyck of weergae.
Syn name die was Sorrich-vliet
Gelyck ick las, dat het soo hiet:
Oock sagh ick meed daer met verlof
Het deftich huis en tuin of hof,
Gelyckerwijs veel anders meer
Met recht een woonplaats voor een heer:
Gelyck den heer Cats op dees kust,
Syn woningh schept en herten-lust,
| |
[pagina 86]
| |
En sijne oude dagen daer
(Als zynde over t' achtich jaer)
Aldaer in rust en vreed verslijt
Veer van 't gewoel en hof en streitGa naar voetnoot1.
De medegedeelde proeven mogen volstaan om Nyenborgh als dichter of juister als rijmelaar te doen kennen en beoordeelen; van eenige verheffing, van eene dichterlijke gedachte, ja van versbouw en maat is daarin geen spoor te vinden; hij staat dan ook ver achter bij Cats; want zoo ook deze den Pegasus niet bestijgt, hij gaat ten minste terwijl Nyenborgh steeds hinkt, en zoo hij door zijne gewest- en tijdgenooten gezocht en gelezen is, voor ons blijft hij ten eenen male ongenietbaar. Beter toont hij zich als prozaschrijver, ziehier daarvan uit veel een enkel voorbeeld. De Justitie, of de Werelt, by een Orgel vergeleecken. Soo de Werelt by een orgel vergeleecken wort, de Justitie stelt de pypen daer in; grove en kleene elck op sijn steede, en tot sijn bescheiden geluit; om also een goede Harmonije uit te maecken: So doet de gerechticheyt, mede in een wel-gestelde staet, besorgende, dat elck een 't sijne gegeven, niemandt beschadicht, en overal wel ende eerlyck geleeft wert; en gelijck jeder pijp sijn eygen geluit heeft, soo heeft oock jeder mensch sijn eygen praet; en soo de kleenste pijp 't hoogste is blazende, soo sullen de ydele vaten oock het meeste bom-geluid geven, als het spreeck-woort medebrengt; en de sekreet-lade kan men by 't sekreet des herten, en de treckers of registers by de bewegende oorsaecken en motiven van het goede, en quade vergelycken. Soo is het oock mede, een suiver en heerlyck werck, alst Orgel wel accordeert, maar | |
[pagina 87]
| |
noch veel heerlycker en beter is de vrede in het lant, ende in de Kerck; en gelyckerwijs als het pijpgat gestopt zijnde geen geluit meer gehoort wort; soo mede ons levens-pyp of adem-tocht gegaen zijnde, soo ist met ons hier oock uit, en met alle onse windericheyt gedaen; waernaer dat dan het oordeel sal volgen: nae, dat men gedaen of gespeelt sal hebben, hier op aerden, den goeden in een bly-eind-spel en den quaden in tragiditeyten als dan sullende komen te verkeeren, en uit te lopen.’Ga naar voetnoot1. Hier trouwens is Nyenborg geheel in zijn genre, hij moraliseert steeds en de geringste aanleiding is voldoende om hem dan te doen schrijven of dichten; een boom, een kalkoven, handwerken, gebouwen, verhalen van verschillende schrijvers door hem gelezen of gebeurtenissen van den dag, alles is hem welkom en alles geeft hem stof tot moralisatie. Is het wonder dat de eeuw die Cats als den hoogsten volksdichter vereerde en las, ook Nijenborgh in spijt van al zijne letterkundige zwak- en onbeholpenheid kon genieten? Dat dit werkelijk het geval was blijkt uit de herhaalde uitgaaf van eenige zijner geschriften die in onze dagen alle zeldzaam, ten deele zelfs onvindbaar geworden zijn als gevolg van de groote navraag ten tijde hunner verschijning. Als ware volksboeken algemeen gezocht, zijn zij op enkele exemplaren na versleten en verloren gegaan. Eene opsomming van Nyenborgh's werken en de verschillende drukken die er van bekend zijn mogen deze schets besluiten.
Men treft zoowel in het voorwerk van den tweeden, den in 40- (1659), als van den derden, den in folio (1670)-druk | |
[pagina 88]
| |
van het Toonneel der Ambachten eene: ‘Denombre der oude en nieuwe Wercken deses Auteurs’ aan; daaruit ziet men dat de vier laatste hier te noemen geschriften waarschijnlijk tusschen 1659 en 1670 zijn uitgekomen. Wij behouden de daar gevolgde orde, ofschoon die niet chronologisch is, bij, omdat die waarschijnlijk door den schrijver zelf zoo zal zijn aangegeven.
I. De Weeck-wercken Der ghedenck-waerdighe Historien, Leer-gedichten, en Spreucken, etc. Door Johan van Nyenborgh. Gedruckt tot Groningen, by Jan Cöllen, Anno 1657, in klein 40. VIII en 352 blz. benevens een bladtwijzer. Dit werkje is versierd met des schrijvers portret en een drietal losse koperen platen, als: een soort van titelprent, in ons exemplaar tegenover bl. 12 ingevoegd, waarop: De weecke van Johan van Nijenborgh, tegenover bl. 112 vier afbeeldingen van curiosa die ook in een ander zijner werken voorkomen en tegenover bl. 208 eene afbeelding van den Engelenburg te Rome. Behalve het onze zijn ons van dit boek exemplaren bekend in de bibliotheek van de Maatschappij der Ned. Letterkunde te Leiden en in die van de stad Amsterdam, alsmede in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage.
II. J.v. Nyenborch's Hof-Stede. Met desselfs andere Bedenckingen, gedichten en Historien: door den selven Johan van Nyenborgh. Tot Groningen gedrukt by I.S. (vermoedelijk Jacob Sipkes) Boekdrucker op de Hoge-straet. 1659. in klein 40. XVI en 192 bladz. Op den titel ziet men in kopergravure de afbeelding van Nyenborgh's Hofstede, verder zijn portret en op bl. 16, 24 en 64 etsen die het geheele blad beslaan, terwijl | |
[pagina 89]
| |
er kleinere gravures tusschen den tekst gevonden worden op bl. 33, 37, gemerkt D.v. Boons invent. bl. 79 J.v. Venne in. T. Matham Sc. 1628, bl. 132 V.S.F. bl. 136, 139, 146, 157, 162, 177 gemerkt A.v. Venne inue. A. Matham fc. 181. A.v.v. inuen. A.M. Schulp. 184. HV (in monogram) X. Theod. Matham fc. 1628; 186 en 189. Achter dit werkje volgt, maar met afzonderlijke paginatuur: Historyen van Anno 1634. ‘Alsoo deese voorseyde Hoff-steede, In den Iaere 1634 eerst gesticht js, Soo hebbe jck goet gevonden, deese volgende corte Historien, van die tyt aff, ghebeurt, tot nu toe, 1659, hier by te voeghen, en dat jaerlycks, als volght’. Op bl. 5 komt een portret voor van Keizer Ferdinand II, gemerkt C.J. Visscher excud. De paginatuur loopt in ons exemplaar, dat niet volledig is maar met 1654 eindigt, door tot bl. 22. Vermoedelijk ontbreken daaraan twee of drie bladen. Het eenige exemplaar, wat ons van dit werk onder oogen kwam, is dat hetwelk wij aankochten uit de verzameling van wijlen den Heer J.D. Hesselink te GroningenGa naar voetnoot1.
III. Sententiae Exempla & Apophtegmata. in 40. Hiervan kwam ons nimmer een exemplaar voor; wij kennen het werk alleen uit de bovengenoemde Denombre.
IV. Toonneel der Ambachten: of Den Winckel der Handtwercken en Konsten, &c. Midtsgaders Het Bericht van den Koop-Handel; Ter leeringe gericht, en gedicht Door Johan van Nyenborgh. Den Tweeden Druck: groo- | |
[pagina 90]
| |
telijcks vermeerdert. Tot Groeningen, gedruckt by Jacob Sipkes, 1659. klein 40. Van dit werk bestaan drie drukken; de eerste kwam ons nimmer onder de oogen, doch volgens mededeeling verscheen die te Groningen in 1659 in klein 40. Een exemplaar daarvan moet in de bibliotheek der stad Haarlem berusten. Van den tweeden druk van hetzelfde jaar 1659, die het meest van alle werken van Johan van Nijenborgh voorkomt, bezitten wij twee onderling verschillende exemplaren. Beide hebben Apollo omgeven door de negen muzen tot titelvignet, XXIV (voorwerk, register enz.) en Het Toonneel enz. Eerste deel, 1-136 bladz. dan met afzonderlijke pagineering (bl. 1-160) Den Winckel der Handtwercken, Het tweede Deel, en verder, met doorloopende paginatuur (161-248) doch den op bl. 161 voorkomenden afzonderlijken titel: Bericht van den Koop-handel Door Johan van Nyenborgh, Praediatus en gewesen Negotiant. In het eene exemplaar komt wederom Nijenborgh's portret voor, doch het andere heeft op diezelfde plaats zijn wapen met linten aan een boomtak opgehangen. Over het geheel is deze druk zeer slordig; in het eene exemplaar toch is bl. 6 in verso van bl. 1 en bl. 4 in verso van bl. 7, bl. 2 in verso van bl. 5 en bl. 8 in verso van bl. 3 gedrukt, terwijl zij in het andere in goede volgorde voorkomen. Verder ontbreekt in het laatste op bl. 93 van het Toonneel, de kopergravure die in het eerste daar ter plaatse wel voorkomt. Gelijk de Hof-stede, is ook dit werk versierd met een aantal tusschen den tekst opgenomen kopergravures en enkele houtsneden, die ten deele, zoo niet alle, vroeger voor andere werken gemaakt en gebruikt zijn, doch waar- | |
[pagina 91]
| |
schijnlijk, in het bezit van Nijenborgh geraakt, door hem zoo goed en kwaad als het ging in zijn werk te pas gebracht en opgenomen werden. Het duidelijkst blijkt dit bij de gravure, op bl. 10 van het Tooneel der Ambachten afgedrukt, onder het opschrift: Invallende Bedenckingen, op het sien van een Menschen-hooft. Deze gravure toch is eene ingekorte en sterk afgesneden plaat met het portret van een Portugees, Barradas geheeten, die tijdens de spaansche overheersching van zijn vaderland tusschen 1600 en 1625 geleefd heeftGa naar voetnoot1 en die stellig voor dit werk nimmer gegraveerd is. Ook op de Kon. bibliotheek is een exemplaar voorhanden. De derde druk verschilt, wat uiterlijk betreft, van de vorigen geheel. De titel luidt: Toonneel der Ambachten ..... door Johan van Nyenborgh. Den derden Druck: grootelycx vermeerdert. Tot Groeningen, Gedruct by Henrick Roosingh Boeckdrucker, woonende inde Broerstraat, by de Academie, Anno 1670. In plaats van het bovenvermelde op koper gegraveerde vignet komt hier een cul de lampe voor. Klein folio formaat, XII en 172 bladzijden. Bij doorloopende pagineering bevat deze druk de drie deelen, het Toonneel, Den Winckel, en Bericht van den Koop-handel, doch in spijt van het ‘grootelycx vermeerdert’ op den titel, veel eer minder dan de vorige uitgaaf. De tekst is, voor zooveel wij hebben kunnen nagaan, onveranderd opgenomen, doch een: ‘Ander Generael Register, of Bladt-wijser, van eenige Namen, Historien, Oeffeningen en andersmeer, in dit Boeck’, in den tweeden druk voorhanden, ontbreekt hier, en evenzoo | |
[pagina 92]
| |
alle kopergravures en houtsneden, ook des schrijvers portret. Overigens is deze druk beter en met meer zorg bewerkt dan de tweede. Het eenige ons daarvan voorgekomen exemplaar verkregen wij op de veiling der verzameling Hesselink.
V. Groninger Historien. Volgens de ‘Denombre’, zijn deze gedrukt in 40., 80. en 240. Alleen de eerste kwam ons voor, en ofschoon in verschillende exemplaren steeds als vijfde druk. De titel is: Groninger Historijen: of Kort Verhael van het gedenckwaerdighste datter in de Provincie ofte Heerlijckheydt van Stadt Groningen en Ommelanden geschiedt is van de eerste geheugenisse af, tot desen tegenwoordigen Iare toe. Door Johan van Nyenborgh. Den vijfden Druck: veel vermeerdert, en verbeetert. Tot Groningen gedruckt by Jacob Sipkes, Boeckdrucker, woonende op de Hoogestraet. 1660. Klein in 40. Op den titel het Groninger Stadswapen in een encadrement. Ongepagineerd doch in het geheel 48 bladz. Signatuur A2. B. B2. - F2. Deze Kroniek, loopende tot 2 Februari 1660 is eene voorloopster der latere meer bekende Groninger Kroniekjes in 1727 en 1743 uitgegeven. Nijenborgh's kroniek, verdeeld in vijf divisiën, is eene compilatie uit verschillende bronnen bijeengebracht. Slechts daar waar hij als tijdgenoot spreekt bevat zijn boekske enkele van elders niet of minder volledig bekende bijzonderheden. Behalve ons eigen exemplaar kennen wij dit werkje nog in de Bibliotheca Thysiana te Leiden (Cat. bl. 249) alsmede op het Archief, en in eene bijzondere verzameling te Groningen. | |
[pagina 93]
| |
VI. Het Dagh-werck der Historien en Rijmen, Groningen 1659 in 80. Het eenige exemplaar waarvan het bestaan ter onzer kennis kwam, doch dat wij niet gezien hebben, moet berusten in de Bibliotheek der Stad Haarlem.
VII. Het Wonder-tooneel of Lust-hof der History-paerlen, in 120 en folio. Van de folio-uitgaaf is ons nimmer een exemplaar voorgekomen, van die in duodecimo slechts twee, het eene dat uit de verzameling Hesselink is aangekocht voor de Koninklijke bibliotheek te 's-Gravenhage en het andere in ons bezit. De volledige titel is: Het Wonder-Tooneel ofte Lust-Hof der Histori-paerlen van Wonderbaere Behoudenissen, mitsgaders van de vreemdigheden der Gewassen ende Gedierten op Aerden, ende Wateren, Blixem, Bergen, Mineralen, Menschen, machtige Steden, Gebouwen, Rijckdommen, Begrafnissen, op en ondergang der werelds Staten: Als oock van 't Paradijs, Verschijningen, eenige Consten ende Sin-Gedichten, &c. meer. Door Johan van Nyenborgh. Gedruckt tot Groeningen By Augustijn Eissens Boeck-Drucker in Costerus 1657. in 120. XVI, 483 bladz. en register. Behalve een aantal zeer ruwe tusschen den tekst gedrukte houtsneden, bevat dit exemplaar nog eene in koper gesneden titelprent die mogelijk ook reeds vroeger voor een ander soortgelijk werkje heeft gediend, althans de eerste anderhalve regel en het onderschrift waarvan nog te lezen is: t' Amsterdam by ..... 1637 (?) zijn geradeerd. Verder luidt de titel Lusthof.… waer in te vinden zijn de wonderlycke Beschryvinghe van Boomen, Cruyden enz. enz., omgeven door een aantal curiositeiten, de voorstelling van het Paradijs enz. In het tweede exemplaar zijn nog ingevoegd Nijen- | |
[pagina 94]
| |
borgh's portret en een paar gravures, bl. 10 en 208, voorstellende vier monsters, bl. 354 de Engelenburg te Rome. (vergelijk hierboven sub I). De inhoud van dit werkje is onbeduidend, alleen komen er enkele gedichten van Sybille van Griethuijsen en anderen in voor, die het eenige waarde geven.
VIII. Graf-Pyramyde. Inhoudende verscheyden Vermaekelijcke, Historiale, en Leersaeme, Graf-dichten, met eenige andere Historien, Invallen, en Sin-rijmen, etc. meer. Door Johan Nyenborch. Tot Groningen, Door Jochem Frylingh, Boeck-vercooper, inde Franse Bijbel. 1657. in 120 86 bladz. waarachter met doorloopende doch foutieve pagineering (de laatste bladz. heeft 68 in plaats van 86 en wordt nu vervolgd met 69) Vervolgh off Graf-Tombe Inhoudende Verscheiden Graf-Dichten, en Historien, &c. Door J van Nyenbergh. bl. 69-118. Wij kennen van dit werkje geen ander exemplaar dan het onze. De inhoud is niet veel belangrijker dan die van het Wondertooneel, doch ook hier treft men weder eenige gedichten aan van Nijenborgh's vrienden.
IX. Variarum Lectionum Selecta, Figuris aeneis applicata: Per Iohannem à Nyenborg. Groningae Frisiorum, Apud Jacobum Sipkes, Typographum, Anno MDCLX. klein 80. met een vignet in kopergravure op den titel 189 bladz. en drie bladz. Index. Dit werkje, waarvan wij een fraai exemplaar bezitten, is onder alle bekende werken van Nijenborgh het best en zorgvuldigst uitgevoerde. Het bevat een aantal kopergravures van Kittensteyn, Adr. v.d. Venne, H. Goltzius, C. Visscher e.a. die kennelijk voor andere werken gegraveerd, doch later hier als vignetten in den tekst gevoegd | |
[pagina 95]
| |
en meestal ook in andere werken van Nijenborgh afgedrukt zijn. De tekst bevat 65 korte verhalen grootendeels in de latijnsche, enkele malen ook in de fransche taal opgesteld. Aan het einde van den index ziet men Nijenborgh's wapen als cul de lampe.
X. Het Gulden A, B, C. ofte Jevgts Devghden-Spiegel, Inhoudende veel leersame Voorschriften, en gedenckwaerdige Spreucken, &c. Door Johan van Nyenborgh. Gedruckt tot Groeningen, in 't Jaer onses Heeren 1661. Langwerpig octavo, op den titel een vignet, ongepagineerd, groot 64 bladz. signatuur A2, B, B2,-H3. In verso van den titel ziet men een afdruk van de koperplaat met Nijenborgh's wapen reeds door ons hiervoor bij IV vermeld, doch waarop thans nog gesneden zijn de titels van des schrijvers verschillende werken, zooals: Lust-hof, Weecke, Ambachten, enz. - Wijders 24 letters van het alphabet, fraai gesneden op koper, elk in den linker bovenhoek van een blad afgedrukt, welk blad dan verder, ook in verso, gevuld is met spreuken, rijmen en korte verhalen die steeds met die letter aanvangen. Daar achter komen nog voor: Bijvoeghsel deses Matery-Boecks, van eenige leersame Spreucken, en Voor-beelden, om te schryven, ofte Leesen, Door den selven I.V. Nyenborgh. Later volgt nog: ‘Het tweede Bij-voeghsel, ofte het Gulden A.B.C. der goede Leeringhen’ en ten slotte eene: ‘Na-Reden, deses Matery-Boecks’ waarin de schrijver zegt: ‘Nadien, dat men in de oude Matery-boeckjes, (voor desen uytgegaen) meerendeels op elck A.B. letter, maer een Voor-schrift, of Spreuck vindt, soo heeft desen Auteur goet gevonden; tot meerder veranderingh, op yder A.B.C. letter, verscheyten sententien, (soo wel om te Lesen als om nae te Schrijven) hier voor te | |
[pagina 96]
| |
stellen; en een yder letter met een Capitale voor-letter, in Coper gesneden, te versieren; alsoo (aengaende den Druck) elck een zyn eygen handelingh, van nae te schrijven heeft’. Dit, voor de kennis der in de zeventiende eeuw gebezigde schoolboeken niet onaardige werkje, is aanwezig in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage; andere exemplaren kennen wij daarvan niet.
XI. Schoole der wijsheit ofte het lof der Schoolen met der zelver nuttigheyt voor deze bedenckelykheden en toeeygeningen. Groningen. 1662. in 40.
XII. Het Uyrwerck, in folio. De onder N0. IX, XI en XII genoemde werken kennen wij alleen uit de ‘Denombre’ en uit de opgaaf in van der Aa's Biogr. Woordenboek. Wie ons een of meer van die of van de overige ons onbekend gebleven uitgaven van Nijenborgh's werken kan verschaffen, zal ons ten hoogste aan zich verplichten. Eenmaal toch daarmede begonnen, zouden wij gaarne onze bio- en bibliographische aanteekeningen betreffende Nijenborgh en zijne letterkundige nalatenschap, aanvullen en verbeteren. |
|