De Voorzitter dankt den heer De Vries voor de gesproken woorden, en geeft het eerst het woord aan den heer Hamelberg, Oud-Consul-Generaal van den Oranje-Vrijstaat, om zijne meening over deze zaak mede te deelen.
De heer Hamelberg vereenigt zich volkomen met de zienswijze van Bestuurderen. Ook hij acht het van groot belang, dat er in de Transvaal en den Oranje-Vrijstaat eene Nederlandsche volksbibliotheek besta. In den laatsten staat is reeds sedert eenigen tijd eene aanzienlijke bibliotheek gevormd, waarvan zeer ijverig gebruik wordt gemaakt. Hij vertrouwt, dat dit voorbeeld door de Regeering der Transvaal zal worden gevolgd. Ten zeerste juicht hij het denkbeeld van Bestuurderen toe, alle boeken te weren, die de godsdienstige opvatting van de Transvaalders zouden kunnen kwetsen, en in geen enkel opzicht pressie op hen te oefenen.
De heer Quarles van Ufford betuigt eveneens zijne ingenomenheid met het gehoorde. Hij wenscht echter de vraag te opperen, of eene openbare bibliotheek in de Transvaal wel hetzelfde nut zou stichten, als in den Oranje-Vrijstaat, aangezien in dezen laatsten de bevolking misschien minder verspreid woont, dan in de Transvaal.
De heer Hamelberg gelooft niet, dat dit onderscheid zoo groot is; alleen is de bevolking van den Vrijstaat misschien meer ontwikkeld dan de Transvaalders. De boeren komen op zekere tijden van hunne woningen naar de dorpen en nemen dan de boeken mede. Dit zou in de Transvaal eveneens kunnen gebeuren.
De heer Hartevelt vraagt, of de boeren het Nederlandsch goed verstaan.
De heer Hamelberg antwoordt, dat zij althans den Hollandschen bijbel verstaan. Zij kennen trouwens geen andere taal dan Hollandsch, want Engelsch lezen zij volstrekt niet.