Utrecht, en van Noord-Nederland van 1579 tot den tegenwoordigen tijd,’ te schrijven door verschillende geleerden over de verschillende wetenschappen en kunsten, doch zooveel mogelijk op te stellen naar een gelijkvormig plan van bewerking en omvang, en binnen een eenigzins bepaalden tijd daarover met verschillende geleerden besprekingen te houden en voorloopige afspraken te maken, als ook de wijze en middelen van uitgave te beramen en aan te wijzen; en over dit alles voor het einde des jaars aan het Bestuur of de Leden verslag uit te brengen, zoodat op de Algemeene Vergadering van 1879 een finaal besluit over het geheel kon genomen en de bepaalde opdragt gegeven worden.
Er zijn dunkt mij niet vele woorden noodig om het belang en het nut van eene ‘Geschiedenis der Wetenschappen en Kunsten in Nederland’ aan te wijzen.
In geen ander land ter wereld zijn naar verhouding van oppervlakte en bevolking, vele wetenschappen en kunsten zoo beoefend als in Nederland, noch is die beoefening van zoo grooten invloed geweest op wetenschappen en kunsten als juist in Nederland, en over vele onderwerpen heeft het buitenland òf alleen òf grootendeels de geschiedenis geleverd van deze of gene wetenschap of kunst in Nederland. De werken van Foppens en Paquot voor onze schrijvers, zijn 100 en 150 jaren oud, behandelen veelal Belgische schrijvers en zijn zeer onzamenhangende berichten. Even min geven de woordenboeken van Van Der Aa en zijne opvolgers, noch die van Glasius en Witsen Geysbeek iets wat naar eene Letterkundige Geschiedenis gelijkt. Voor schoone kunsten zijn de werken van Van Mander, Van Gool, Weyerman, Van Eynde en Van Der Willegen, zeer te waardeeren als ook de woordenboeken van Immerzeel en Kramm, doch eene