Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1877
(1877)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 66]
| |
Verslag van de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde.De Historische Commissie van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden hield hare gewone maandelijksche vergaderingen; deze waren goed bezocht en menig gewichtig punt werd daar besproken. Wel werd dit jaar geen belangrijk gemeenschappelijk werk ondernomen, doch men arbeidde voort aan hetgeen begonnen was. Zoo wordt de verzameling der Epistolographen, voornamelijk door de zorg van Dr. Rogge, aanhoudend rijker, en komt dit hoogst gewenschte werk eenmaal in het licht, dan zal deze arbeid voor een groot deel aan hem en den Heer du Rieu te danken zijn. Met het plan om later aan de Oude Verhalen van het beleg van Leiden een tweeden bundel van bescheiden van anderen aard toe te voegen, werd van wege de Commissie het Leidsche Aflezingsboek van 1572 en 1573 afgeschreven. De Heer Elsevier heeft op zich genomen dit afschrift met het oorspronkelijke nauwkeurig te vergelijken. Er werd een onderzoek ingesteld naar een zeldzaam werkje van Henricus Bommelius; de Heer Rogge had de aandacht hierop gevestigd, en het gelukte den Heer du Rieu het exemplaar, dat de Bibliotheek te Munchen | |
[pagina 67]
| |
er van bezit, ter inzage to verkrijgen. Het geschrift dat over de Utrechtsche beroerten in 1532 handelt, werd afgeschreven. Door de Heeren Fruin en du Rieu is het afschrift met het oorspronkelijke vergeleken. Het voornemen is dit hoogst zeldzame geschrift te herdrukken. Eindelijk werden door de Commissie pogingen in het werk gesteld, om eene nieuwe uitgave te bezorgen van de Croniek van het klooster Windesheim; over de resultaten dier pogingen valt tot nog toe niets mede te deelen. Eene aanvrage om subsidie voor eene gedeeltelijke uitgave van het Album Studiosorum van Orleans werd in overweging genomen, maar niet bij het Bestuur der Maatschappij aanbevolen, hoofdzakelijk omdat de wijze der uitgave geen genoegzame waarborgen scheen op te leveren voor degelijk en vertrouwbaar werk. De Heer Fruin vestigde de aandacht op het belang van het verzamelen van Hollandsche werken in de Zuid-Afrikaansche gewesten uitgegeven. Een voorstel daaromtrent werd aan de Maandelijksche Vergadering gedaan en vond daar bijval. Reeds zijn betrekkingen aangeknoopt en enkele werken aan de bibliotheek der Maatschappij uit Zuid-Afrika toegezonden. (Zie boven blz. 34.) Onder de mededeelingen zijn min of meer merkwaardige van alle leden te vermelden. De Heer Elsevier gaf eenige bijzonderheden uit het leven van Leidsche schilders, als: van Pothuyk, Brekelenkamp, Ouderogge en Parcellis. - De Heer Sepp sprak eenige malen naar aanleiding van onderzoekingen omtrent Nederlanders die aan de buitenlandsche academiën onderwijs hadden gegeven, b.v. te Rostock, te Greifswald, te Helmstadt, te Jena, te Göttingen, te Weenen, te Erfurt en te Koningsbergen. Ook vestigde hij de aandacht op een zeldzaam boekje, Stella Clericorum genaamd, dat | |
[pagina 68]
| |
tot het einde der 15e eeuw een 20tal drukken beleefde, en dus veel schijnt gelezen te zijn; de schrijver zou volgens de initialen van een gedicht, aan het einde van het boekje geplaatst, Anthoine Caillaut heeten, doch van dezen is verder niets bekend, gelijk de geschiedenis van het werkje heden zeer in het duister schuilt. De Heer du Rieu gaf bericht omtrent een vondst papieren van Le Brun, chef der politie te Amsterdam in het jaar 1813, laatst aan het Rijksarchief aangeboden. Hij vertoonde nog en besprak een boekwerk, op bamboes-papier gedrukt, en een publicatie tegen de studenten-ontgroeningen van 1803. De Heer Rogge handelde over een handschrift met stukken van Thomas à Kempis, het Hoefke der Rozen, bevattende o.a. de oudste Hollandsche vertaling van de Imitatio. Ook sprak hij over het boven genoemde geschrift van Henricus Bommelius. - De Heer Fruin besprak dit geschrift ingelijks. Bij eene andere gelegenheid wees hij naar aanleiding van het Journaal van Huygens, dat door het Historisch Genootschap van Utrecht is uitgegeven, op het gebruik van stalen en zilveren pennen en pennen met inkt-reservoirs. Eindelijk vestigde hij de aandacht op eene verzameling stukken in handschrift, uit het archief van Jan de Wit afkomstig, aan de familie Hoog toebehoorende, en die in openbare veiling werden gebracht; het was hem gebleken, dat zij processtukken, onder anderen van dat van van Messen en van Ruiven bevatten; die stukken zijn grootendeels door het Rijksarchief aangekocht. De Heer Pleyte handelde over twee gesneden steenen, de een met Gnostische voorstelling, gevonden te Udel in Gelderland, de andere te Franeker; bij andere gelegenheden sprak hij over het oude Vlie en de rivier Visdrus van Ptolemaeus; de resultaten zullen worden medegedeeld in zijne uitgave der Nederlandsche Oudheden. |
|