De Heer L.P.C. van den Bergh, ofschoon de ondersteuning toejuichende, heeft bedenking tegen het voorstel, daar de Roman van de Rose reeds is uitgegeven, en vroeger een voorstel van den Heer A.C. Oudemans, om den Ferguut door de Maatschappij weder te laten uitgeven, op dien grond was afgestemd. De Voorzitter toont aan, dat dit antecedent niet gelijkstaat, en er thans alleen sprake is van dit gedicht, omdat het voor de uitgave behoorlijk is bewerkt.
De Heer Scholten vraagt, of deze Vergadering zulk eene vrijstelling mag geven, hetgeen de Voorzitter toestemmend beantwoordt. Bij verdere beraadslaging, waaraan ook de Heer Ising deel neemt, merkt de Heer Bischop aan, dat de Taalkundige Commissie zich overtuigd heeft van de vele verbeteringen in deze bewerking, en geeft de Heer Goudsmit te kennen, dat hij het verleenen van die vrijstelling als eene wetsverandering beschouwt, waarop de Heer de Wal met beroep op art. 129 der Wet aantoont, dat tot zulk eene verandering mag besloten worden, mits met twee derden der stemmen van de aanwezige Leden.
Hierop wordt het Voorstel der Maandelijksche Vergadering in omvraag gebracht en met 50 tegen 12 stemmen aangenomen.
De Heer Bergman geeft den wensch te kennen, dat deze vrijstelling alleen voor dit werk gelde. De Voorzitter merkt op, dat dit ook de bedoeling van het Bestuur geweest is.