Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1855
(1855)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 53]
| |
X.De keuze van een nieuw lid des Bestuurs voor den aftredenden Bestuurder Jhr. W.I.C. Rammelman Elsevier, heeft plaats. De Commissie tot stemopneming hiertoe benoemd, bestaande uit de HH. H. Obreen en J.F.G. Meijer, brengt schriftelijk rapport uit, dat uit het aangeboden dubbeltal der Oud-Bestuurders Dr. L.J.F. Janssen en Prof. A. Rutgers, eerstgenoemde de meerderheid der stemmen op zich heeft vereenigd.
Nu is, na de aanneming der wetsveranderingen in Hoofdstuk XI der Wet, gehandeld over de vragen:
Uit de Vakken van Taal- en Letterkunde
voorgesteld (zie boven, bl. 50). De heer mede-Bestuurder de Vries namelijk stelde voor, om uit aanmerking van het belang der beide vragen, de eene zoowel als de andere uit te schrijven. Zulks werd met meerderheid van stemmen goedgekeurd; deze vragen luiden aldus:
I. De taal- en dichtlievende Genootschappen der achttiende eeuw en hun invloed op de nederlandsche taal. De Maatschappij verlangt eene opgave der voornaamste taal- en dichtlievende Genootschappen, die hier te lande bestonden; een kort overzigt van hunne geschiedenis, hunne inrigting en wijze van arbeiden; eene beknopte vermelding en waardeering hunner uitgegeven werken, en vooral eene grondige aanwijzing en beoordeeling van hunnen invloed, zoowel op de theoretische beschouwing, als op het praktische gebruik onzer moedertaal. | |
[pagina 54]
| |
II. De ontwikkeling onzer moedertaal sedert het midden der achttiende eeuw. De Maatschappij verlangt eene opgave der veranderingen, die onze moedertaal sedert het midden der vorige eeuw heeft ondergaan, zoowel door het verouderen van woorden, het veranderen der beteekenis, en het overnemen of vormen van nieuwe woorden en uitdrukkingen, als door het wijzigen der spraakkunstige vormen en wendingen; met vermelding der oorzaken, waarvan die veranderingen het gevolg waren, en met eene beoordeeling, in hoeverre zij op de ontwikkeling der taal ten goede of ten kwade hebben gewerkt. De antwoorden op deze twee vragen, gelijk op die wier keuze hier voor op blz. 50 vermeld is, worden voor of op den laatsten December 1856 ingewacht. Ook wordt bij dezen herinnerd, dat antwoorden worden ingewacht, vóór of op den laatsten December 1855, op de ten jare 1854 uitgeschrevene prijsvragen:
Uit de vakken van Geschied- en Oudheidkunde:
I. Geschiedenis van het Veemgerigt en van het latere Duitsche Rijkskamergerigt, in hunne betrekking tot Nederland. II. Levensbeschrijving van Diederik Sonoy. Men verlangt hoofdzakelijk eene getrouwe opgave van hetgeen door hem als des Prinsen Luitenant en Gouverneur in het Noorderkwartier (Westfriesland en Waterland) verrigt is. En dat even zoo nog antwoorden worden ingewacht, | |
[pagina 55]
| |
vóór of op den laatsten December 1855, op de ten jare 1852 uitgeschrevene prijsvraag:
Eene geschiedenis van den Kerkbouw in ons Vaderland tot op het zoogenoemde Gothische tijdperk. [Ter tegemoetkoming aan de voor de beantwoording dezer laatste vraag vereischt wordende onderzoekingen, wordt, boven het gewone eermetaal, nog de som van één honderd en vijftig Gulden uitgeloofd, en de tijd tot inzending verlengd tot den laatsten December 1855]. De prijs door de Maatschappij voor de bekroonde verhandelingen uitgeloofd, bestaat, in een gouden penning, ter waarde van één honderd en vijftig gulden, of wel de waarde van dien. De in te zenden stukken moeten met eene andere hand dan die des auteurs geschreven en met eene zinspreuk geteekend zijn. In een verzegeld omslag, dezelfde spreuk ten opschrift hebbende, vermeldt de steller zijnen naam en zijne woonplaats. Een en ander moet, vrachtvrij, vóór of op den bepaalden dag, bezorgd worden ten huize van den Penningmeester Mr. J.G. La Lau, of van den Secretaris der Maatschappij. Tot beoordeelaars dezer nieuw voorgestelde vragen (op blz. 53, 54), zijn daarop voorgedragen en goedgekeurd de navolgende heeren: Voor de eerste vraag: De HH. L.P.C. van den Bergh, W.G. Brill, H.J. Koenen, J. Pan, M. de Vries. Voor de tweede vraag: De HH. J.H. Halbertsma, W.J.A. Jonckbloet, J. van Lennep, M. de Vries, L.A. te Winkel. | |
[pagina 56]
| |
Ingevolge art. 64 no. 4 der Wet, door den Voorzitter gevraagd zijnde of er ook voorstellen te doen waren die niet onder de punten van Beschrijving waren opgenomen, is door den heer J.A. Alberdingk Thijm, namens de redactie van het letterkundig tijdschrift: die Dietsche Warande, gevraagd, of het tweede gedeelte van der Ystorien Bloeme, door den heer Oudemans naar ons HDS. afgeschreven, doch tot de uitgave van welk dichtwerk aan de Maatschappij geene vergunning gevraagd was, nuGa naar voetnoot1 niet zoude kunnen verschijnen, maar, afgedrukt zijnde, zoude moeten blijven liggen tot de eerstkomende Maandvergadering? De Voorzitter stelde voor, zulks des anderen daags in de Resumtie-Vergadering te brengen; welk voorstel de Vergadering bij acclamatie heeft goedgekeurd.
Waarna, niemand verder iets meer voorstellende, de Vergadering gesloten is.
(was geteekend) J. de Wal, Voorzitter.
Aan het slot van den Beschrijvingsbrief waren de leden wederom opgewekt om de vruchten hunner letteroefeningen in de vakken, tot deze Maatschappij behoorende, aan haar te willen mededeelen, om voor de Werken der Maatschappij òf bij de vergaderingen, 't zij openbare of bijzondere, te kunnen strekken. |
|