Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1854
(1854)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 46]
| |
Uit de vakken van Taal- en Letterkunde,
het woord verleend zijnde aan den Heere Fr. Muller over de tweede prijsvraag, is uit aanmerking zijner bedenkingen, ontleend aan het al- of niet geoorloofde (in verband tot de wet op den boekhandel, van 24 Januarij 1814) om thans reeds tot eene bloemlezing uit de schriften des Heeren van der Palm over te gaan, door de Vergadering begrepen dat er nu geen tweetal vragen uit dit vak overig bleef en dus eene keuze ondoenlijk was. Er is dus besloten dit jaar geene prijsvraag uit deze vakken uit te schrijvenGa naar voetnoot1.
Uit de vakken van Geschied- en Oudheidkunde
is, op voorstel van den Heer Koenen, besloten beide de voorgestelde vragen uit te schrijven. Zij luiden als volgt: I. Geschiedenis van het Veemgerigt en van het latere Duitsche Rijks-kamergerigt, in hunne betrekking tot Nederland. II. Levensbeschrijving van Diederik Sonoy. [Men verlangt hoofdzakelijk eene getrouwe opgave van hetgeen door hem als des Prinsen Luitenant en Gouverneur in 't Noorderkwartier (West-Friesland en Waterland) verrigt is.] | |
[pagina 47]
| |
De antwoorden op deze twee vragen worden ingewacht vóór of op den laatsten December 1855.
Ook wordt bij dezen herinnerd, dat antwoorden worden ingewacht vóór of op den laatsten December 1854 op de ten jare 1853 uitgeschrevene prijsvragen:
Uit de vakken van Taal- en Letterkunde:
I. Eene naauwkeurige en in alphabetische orde gerangschikte opgave en taalkundige beoordeeling van Woorden en Spreekwijzen, die sedert de tweede helft der XVIIIe eeuw in onze taal te regt of te onregt ingang hebben verkregen. (Men vergelijke de Lijst van woorden, van wege de Maatschappij uitgegeven door Prof. Siegenbeek, in 1847.)
Uit de vakken van Geschied- en Oudheidkunde:
I. Een handboek van de Diplomatiek (Charter- en Handschriftenkunde) voor Nederland ingerigt. En dat even zoo nog antwoorden worden ingewacht vóór of op 31 December 1855 op de ten jare 1852 uitgeschrevene prijsvraag: II. Eene geschiedenis van den Kerkbouw in ons Vaderland tot op het zoogenoemde Gothische tijdperk. [Ter gemoetkoming aan de voor de beantwoording dezer laatste vraag vereischt wordende onderzoekingen, wordt, boven het gewone eermetaal, nog de som van één honderd en vijftig gulden uitgeloofd, en de tijd tot inzending verlengd tot op den 31en December 1855.] | |
[pagina 48]
| |
De prijs door de Maatschappij voor de bekroonde verhandelingen uitgeloofd, bestaat, in een gouden penning, ter waarde van één honderd en vijftig gulden, of wel de waarde van dien. De in te zenden stukken moeten met eene andere hand dan die des auteurs geschreven en met eene zinspreuk geteekend zijn. In een verzegeld omslag, dezelfde spreuk ten opschrift hebbende, vermeldt de steller zijnen naam en zijne woonplaats. Een en ander moet, vrachtvrij, vóór of op den bepaalden dag, bezorgd worden ten huize van den Penningmeester Mr. J.G. la Lau, of aan den Secretaris der Maatschappij.
Uit aanmerking van hetgeen heden omtrent de eerstgemelde vragen uit de vakken van Taal- en Letterkunde plaats greep, spoort de Voorzitter de leden ten sterksten aan om volg. art. 91 der Wet tijdig Conceptvragen intezenden. |
|