Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1850

VIII.

De voorstellen ter verandering in de Wet, vervat in den Beschrijvingsbrief, op dit punt, onder a, b, en c, worden aangenomen.

Zij luiden als volgt:

a. De bijvoeging van een' tweede Lid bij Art. 19:
Er kunnen ook Eereleden der Maatschappij benoemd worden. Zij betalen geenerlei toelage. Wanneer zij eene Vergadering met hunne tegenwoordigheid vereeren, verzoekt de Voorzitter hen, ter zijner regter zijde plaats te nemen.
b. De intrekking van Art. 84.
c. De maandelijksche Vergadering, in aanmerking genomen hebbende dat art. 110 der maatschappelijke Wet bepaalt dat elk binnenlandsch Lid kosteloos ontvangt een exem-

[p. 65]

plaar van de Prijsvragen en Handelingen; de Verslagen en de Naamlijst der Leden en Boeken; terwijl art. 111 voorschrijft dat van de overige werken elk Lid één exemplaar tegen betaling van de helft van den koopprijs kan erlangen.
Overwegende dat deze bepalingen, noodzakelijk ten gevolge hebben:
1^o. Dat de Prijsverhandelingen niet met een of meer andere werken der Maatschappij in hetzelfde boekdeel kunnen worden opgenomen.
2^o. Dat, zoo er in geruimen tijd geen Prijsverhandeling mogt bekroond worden, de Leden der Maatschappij geen regt hebben op eenige kostelooze toezending van geschriften, door of van wege de Maatschappij uitgegeven, buiten de Handelingen en Verslagen;
Opmerkende dat de redactie van art. 110 almede kan geacht worden eenigermate in strijd te zijn met de bepaling van art. 15 derzelfde Wet;
Overwegende dat het beantwoorden van Prijsvragen hoe langer hoe meer eene zeldzaamheid begint te worden, en dat de Maatschappij slechts zelden één of meer antwoorden, die der bekrooning waardig gekeurd worden, op de door haar uitgeschrevene Prijsvragen ontvangende, ook zelden in de gelegenheid is een bekroond stuk, afgedrukt en openbaar gemaakt, aan hare Leden kosteloos uit te reiken;
Er belang in stellende, dat de werken, door onze Maatschappij uitgegeven, ook ter kennis komen van al hare Leden, die door geldelijke bijdragen haar in staat stellen eene reeks van geschriften in het licht te zenden;
In aanmerking nemende dat het Bestuur der Maatschappij, dat tot het voorstellen van den onderwerpelijken maatregel, zelf den eersten stap heeft gedaan, van oordeel is, dat de staat der maatschappelijke kas in het belang der Leden, eene kostelooze uitreiking van al de werken voor het tegenwoordige wel gedoogt;

[p. 66]

Heeft de eer aan de jaarlijksche Vergadering voor te stellen een besluit te nemen als volgt:
Art. 110 en 111 der maatschappelijke Wet, vastgesteld den 17 en 18 Junij 1847, worden buiten werking gesteld, en vervangen door de navolgende bepalingen:
Art. 110. Elk binnenlandsch Lid ontvangt kosteloos een exemplaar van de Prijsverhandelingen, Handelingen, Verslagen, Bijvoegsels op de uitgegevene lijsten en overige, na zijne benoeming in het licht gezondene, werken der Maatschappij.
Art. 111. De maandelijksche Vergadering is bevoegd, op voorstel des Bestuurs, wanneer dringende omstandigheden zulks vereischen, eene uitzondering op het vorig artikel, ten aanzien van eenig bepaald werk te maken; met dien verstande dat van zoodanig werk elk Lid een exemplaar tegen betaling van de helft van den koopprijs kan erlangen, zoolang de voorraad strekt.