oude woonplaats en de verhuizingen van het Kaukasische menschenras (1818); zijne: Bidrag til Nordisk Archaeologie (1820); zijne medewerking aan de beide laatste Deelen van de groote uitgave der Edda, (1818-1828); zijn daarbij gevoegd: Lexicon Mythologicum (1828); zijne met belangrijke aanmerkingen verrijkte volledige Deensche overzetting dezer merkwaardige aloude IJslandsche gedichten (Aldre Edda, oversat og forklaret, 4 Deelen. Koppenh. 1821-1823); zijne uiteenzetting der Edda-leer (Eddalären og dens Oprindelse, 4 D. Koppenh. 1824-1826); zijne verklaring van het Runenschrift (Runamo og Runerne, Koppenh. 1841, 4o); zijnen arbeid voor de Geschiedenis en Oudheden van Groenland (Grönlands historiske mindesmärker, 3 D. Koppenh. 1838-1842), gelijk door vele andere belangrijke geschriften, die hem een' Europeschen naam hebben verworven. Onder zijne opmerkelijke levensbijzonderheden mag worden gemeld, dat hij, als kind van drie jaren, niet dan met groote moeite, uit de puinhopen, van een, door eene aardbeving ingestort, huis werd gered; dat toen Jörgen Jörgensen, een weggeloopen matroos, in 1809 zich tot Koning van IJsland opwierp, Finn Magnusen hem kloekmoedig weêrstand bood, maar tijdelijk genoodzaakt werd, zijnen post en zijn vaderland te verlaten; en dat hij in de laatste jaren, als gekozen afgevaardigde voor IJsland en de Faroër-eilanden, de belangen zijns vaderlands met vuur heeft behartigd.
Onze Maatschappij had sedert 1842 de eer hem onder hare buitenlandsche leden te tellen.
Men zie over Magnusen, Conversations-Lexicon, (Leipz. 1846 IX B.) i.v. Algem. Konst- en Letterbode. 1848 no 6. Nouv. Annales des Voyages, 1848 Janv. p. 1201.