VIII.
Bij het opnemen der Rekening van den Penningmeester, blijkt, dat de ontvangst gedurende het afgeloopen jaar (daaronder begrepen het saldo der vorige rekening) bedragen had de som van ƒ 2388.20; de uitgave, de som van ƒ 2623.39½; sluitende alzoo met een nadeelig slot van ƒ 235.19½. Voorts zijn nog, blijkens de rekening, in kas twee Schatkistbilletten ieder groot ƒ 600.00. De Penningmeester verzoekt magtiging om, zoó ter vinding van het nadeelig slot als ter betaling van de eerste uitgaven in het nieuwe maatschappelijk jaar, een dier billetten te mogen verkoopen; waarin door de Vergadering wordt toegestemd.
M. SIEGENBEEK.