VI.
De rekening van den Penningmeester door de Vergadering opgenomen en goedgekeurd zijnde, is daaruit gebleken, dat de ontvangst, gedurende het afgeloopen jaar, bedragen heeft eene som van acht honderd zes en negentig guldens, zestien stuivers en tien penningen; de uitgave daarentegen eene som van vier honderd vijf en vijftig guldens, veertien stuivers en acht penningen, blijvende er dus bij kas een batig overschot van vier honderd een en veertig guldens, twee stuivers en twee penningen.