Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1816
(1816)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 44]
| |
Mijne heeren !
Het verslag van de voornaamste handelingen der Maandelijksche vergadering in het afgeloopen jaar, 't welk ik naar gewoonte de eer heb u aan te bieden, zal wel in zoo verre aan uwe wenschen niet voldoen, als het mij wederom niet vergund is, daarbij van ingekomen antwoorden op de prijsvraag, in den jare 1814 uitgeschreven, berigt te doen, maar u nogtans in andere opzigten geen ongunstig denkbeeld geven van den bloei der Maatschappij. Ten bewijze hiervan kunnen in de eerste plaats de openbare Vergaderingen strekken, welke het ons in het vorig wintersaizoen weder gebeuren mogt te houden. De eerste van dezelve, welke op den 24. van slagtmaand des jaars 1815 plaats had, werd geopend met het voorlezen eener Verhandeling van den Hoogleeraar Mr. J. Ten Brink over het Grieksche treurspel, waarna de Heer Mr. A. Ten Broecke Hoekstra eene Verhandeling voorlas over de oude volksverhalen, welke ten grondslag liggen bij de Romans der dertiende, veertiende en vijftiende eeuw - In de tweede, gehouden den 26. van louwmaand dezes jaars, hield de Heer Mr. C.J. van Assen de Leden der Maatschappij en de verdere aanzienlijke schare van toehoorders bezig met het voorlezen eener Verhandeling over de gouden eeuw der Grieksche Letterkunde onder Pericles , en over het karaktea van dien Staatsman, als mensch beschouwd. - De derde, gehouden den 8. van Lentemaand, werd door den Heer Mr. H. van Royen geopend met het voorlezen van eene Eerste en voorbereidende Verhandeling over het twee-en-tachtigjarig leven van Jacob Cats , zoo als dit, in den vorm eens dichterlijken verhaals, door hemzelven is te boek gesteld; waarna het mij vergund werd de zitting te besluiten met het voorlezen eener dichterlijke navolging van een gedeelte van den zevenden Zang van het verloste Jeruzalem door Tasso , behelzende het verblijf van Erminia onder de herderen. Ook mogt de Maatschappij zich dit jaar wederom verheugen over de bereidvaardigheid van hare Leden, om hare boekverzameling door belangrijke geschenken te vermeerderen. Dus bood de Heer Mr. W. Bilderdyk haar een exemplaar aan van zijn dichtwerk, getiteld Vaderlandsche uitboezemingen; de Heer Raepsaet zond haar drie geschied- en oudheidkundige verhandelingen toe, | |
[pagina 45]
| |
met name sur l'origine des Belges etc. - sur l'inauguration des Princes Souverains des Pays-bas - en Defense de Charles Martel etc.; van den Heer de Bast ontving zij het eerste Deel van zijn werk, getiteld Recherches historiques et littéraires sur la langue Celtique Gauloise, Tudesque; de Heer W. Broes vereerde haar het III. Deel van zijne Leerredenen, de Heer Mr. J.H. Hoeufft het Beredeneerd Register op zijne vroeger toegezondene Verklaringen van eenige Vriesche Spreekwoorden, en de Heer E. Kist een exemplaar van zijne Verhandelingen en Redevoeringen, terwijl zij eindelijk van den Heer Baron de Stassart , op onderscheidene tijden, twee Fransche werkjes ontving, het eerste getiteld Circe etc., het andere Promenade à Ter Vueren. Verder was de Maandelijksche Vergadering ook bedacht op het voortzetten van de aangevangene uitgave der Verhandelingen dezer Maatschappij. Uit den voorhanden zijnde voorraad koos zij ter plaatsing in het II. Deels II. Stuk uit, vooreerst eene Verhandeling van den Heer Mr. H. van Wijn , over Jacob van Maerlant , ten andere eene Verhandeling van den Heer Mr. M. Tydeman over den Cratylus van Plato; voorts twee stukken van den Heer Mr. Ackersdyck , met name over de trapsgewijze vernietiging der slavernij en verbetering van den staat der landlieden, en over de ligging van twee onbekende plaatsen Fughte en Rumelo; en eindelijk een verslag van onuitgegevene stukken, betrekkelijk tot de historie van Overijssel door wijlen haar geacht medelid Mr. G. Dumbar . De bekende ijver van den Heer Mr. M. Tydeman , die de goedheid had zich weder met de zorg over de uitgave te belasten, laat geenen twijfel over, of de Maatschappij zal zich, zoodra mogelijk, over de in het licht verschijning van het genoemde II. Stuk verheugen mogen. Nog vond de Maandelijksche Vergadering, bedenkende dat de Maatschappij dit jaar eene halve eeuw bestaan heeft en daarbij het zeldzaam geluk mag hebben van nog eenige van hare oprigters in leven te zien, het onvoegzaam, dat de dag van deze jaarlijksche bijeenkomst zonder eenige buitengewone feestviering zou voorbijgaan. Zij besloot derhalve schikkingen te maken, om na den afloop der Vergadering dit heugelijk jubelfeest door een' vriendschappelijken maaltijd te vieren. Gaarne had zij hiertoe alle leden bij den brief van beschrijving uitgenoodigd, indien niet de be- | |
[pagina 46]
| |
krompenheid der kasse, buiten staat de aanmerkelijk grootere kosten, welke daaruit zouden zijn voortgevloeid, te dragen, zulks tot haar leedwezen verboden had. Ten besluite moet ik nog berigten, dat de Maandelijksche Vergadering, gebruik makende van de haar verleende vrijheid, het genoegen had van haren kring door de toetreding der Heeren L. Suringar en J. Bake vergroot te zien.’ |
|