aanzienlijke schare van toehoorders, te houden. De eerste dier zittingen werd, door den Heer
Onderdewyngaart Canzius
, geopend met eene Verhandeling
over het schoone in de poëzij, bijzonder uitblinkende in de werken van Nederlandsche dichters
, en, door den Heer Mr.
W. Bilderdyk
, besloten met het voorlezen eener dichterlijke Vertaling van het XI Boek der Odyssea van Homerus. In de tweede openbare Vergadering, las de Hoogleeraar
J.W. te Water
eene Verhandeling, inhoudende
Eenige aanmerkingen omtrent den aard en de verklaring der oorspronkelijk Nederduitsche Spreekwoorden; waarna de Hoogleeraar Mr.
D.J. van Lennep
de aandacht bezig hield met eene Beschrijving der onderscheidene tijdperken, door welke de letteren bij een volk haren gewonen en natuurlijken loop volbrengen, ter nasporing van de algemeene en hoofdoorzaken van derzelver opkomst, bloei en verval. De derde openbare zitting eindelijk werd door den Heer Mr.
J. Meerman
geopend met het voorlezen eener Verhandeling, ten betooge, dat de beginselen en voorschriften der Zedekunde zoo wel op de onderlinge betrekkingen van Volkeren en Staten, als op die van bijzondere personen, kunnen en moeten toegepast worden: waarna de Hoogleeraar J.W. te Water
, ten besluite, een kort vertoog voorlas over de bijzondere vereischten van een' Nederlandschen geschiedschrijver.
Met geen minder genoegen verder, dan waarmede gij het straks vermelde hebt aangehoord, zult gij het berigt ontvangen, dat de Maatschappij in dit jaar de sedert lang gemiste voldoening mogt hebben, van althans op ééne der Prijsvragen, door haar in den jare 1807 uitgeschreven, en wel die, waarbij een onderzoek naar de voortreffelijkheid der oude boven de nieuwere welspreekendheid, de natuur dier voortreffelijkheid, de oorzaken daarvan, en de meest geschikte middelen om de nieuwere welsprekendheid tot de uitnemendheid der oude te verheffen, gevorderd wordt, een enkel antwoord te ontvangen. Dit antwoord is aan de daartoe benoemde Heeren, met bijvoeging van den Heer Mr.
M. Temminck
, in plaats van den sedert overledenen Heer
Mandt
, ter beoordeeling toegezonden, wier straks voortelezen advijzen U deszelfs waarde nader zullen leeren kennen.
Ik eindig dit verslag met U te berigten, dat de Maandelijksche Vergadering, gebruik makende van de haar gegevene vrijheid, in het afgeloopen jaar, tot Leden dezer Maatschappij verkozen heeft de Heeren Ds.
Jan van Geuns
, Mr.
P.J.B. Ch. van der Aa
,