VI.
De Rekening van den Penningmeester, sedert de laatste algemeene
Bijeenkomst, ter Vergadering ingeleverd, en door dezelve opgenomen en
goedgekeurd zijnde, is daaruit gebleken, dat de ontvangst in het afgeloopen
jaar bedragen heeft de som van vierhonderd acht en tachtig guldens acht
stuivers en twaalf penningen, en de uitgave, gedurende denzelfden tijd, de som
van driehonderd vijf en vijftig guldens, zeven stuivers en twaalf penningen,
blijvende er dus in kas een batig overschot van eenhonderd drie en dertig
guldens en één stuiver.
De Penningmeester ontvangt de toelage voor de jaren 1806 en 1807,
van den Heer
A. Mandt
, en voor 1807 van den
Heer
F.W. Boers
.