VII.
De Rekening van den Penningmeester voor de jaren 1802 en 1803, den Heer
J. de Kruyff
, ter Vergadering ingeleverd en door dezelve opgenomen zijnde, is daaruit gebleken, dat de ontvangst, daaronder begrepen het saldo der vorige Rekening, sedert den jare 1799 bedragen heeft eene som van negenhonderd, zeven en zeventig Guldens en twaalf penningen, en de uitgave sedert denzelfden tijd de som van achthonderd zes en twintig Guldens, zestien stuivers en twee penningen, blijvende er dus in kas een batig overschot van honderd en vijftig Guldens, vier stuivers en tien penningen.
De tegenwoordige Penningmeester
M. Siegenbeek
ontvangt van den Heer
B.P. van Wesele Scholten
de toelage voor de jaren 1803 en 1804.