Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1796

Art. 3.

De Secretaris, als welke op het verzoek der laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering in het afgelopen Jaar wederom den post van Penningmeester heeft waargenomen, brengt de rekening ter tafel. Derzelver ontvangst bedroeg zes honderd vijf en vijftig Guldens agtien Stuivers en tien Penningen; de uitgave twee honderd vier en zestig Guldens

[p. 8]

veertien Stuivers en tien Penningen, zo dat nog in Kas bevonden werden drie honderd een en negentig Guldens en vier Stuivers; bedragende de nog onbetaalde toelagen een som van agtien honderd en vijf en zestig Guldens. De rekening nagezien en goed gekeurd zijnde werdt door den Voorzitter en een der Leden getekend; met dankzegging aan den Penningmeester voor de waarneming.