[Brief door Jan de Kruijff]
MIJN HEER!
Ik heb de eer U hier nevens toetezenden de Handelingen der Jaarlijksche Vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, op den 24sten van Wiedemaand des voorledenen Jaars gehouden; Zie hier de reden, waarom dezelven U niet eer zijn ter hand gekomen.
De verzending der Notulen van de Jaarlijksche Vergadering behoort tot de taak van den Briefschrijver, en was, als zodanig, in den voorigen Jaare naar gewoonte den Heere Nieuwland aanbevolen, wien ook, bij deszelfs te rugkomst na het eindigen der Academische vacantie dagen, de afgedrukte exemplaaren ten dien einde werden ter hand gesteld. Drukke ambtsbezigheden, of eenige andere beletzelen schijnen toen de daadelijke verzending eenigzints vertraagd te hebben, wanneer, op het onverwagtst, de waardige Man van alle zijne aardsche betrekkingen door den dood losgemaakt, en in de volvoering van deze taak, gelijk van zo veele andere gewigtiger voornemens, ten eenenmaale verhinderd werdt. Dus bleven al wederom de gereed zijnde stukken nog eenigen tijd, schoon niet lang, onder de papieren des Overledenen, onverzonden liggen, en, toen dezelven, door's Mans vrienden, den Secretaris werden te ruggegeeven, stelden eindelijk de bekende tijds omstandigheden en de gestremde loop der Posten eene laatste hinderpaal, welke zo laat werdt weggenomen, dat de Maandelijksche Vergadering het als toen best oordeelde, ter vermijding van dubbele onkosten, de verzending gelijktijdig met die van den brief van beschrijving der Jaarlijksche Vergadering te doen. Men vleit zich, dat de gestadige afwisseling van onschuldige beletzelen de Maandelijksche Vergadering ten dezen van allen pligt verzuim zal vrijpleiten, en de Leden de gemaakte schikking wel zullen willen goedkeuren.
Voorts dient deze brief, om U, uit naam der Maatschappije, te noodigen op de Jaarlijksche Vergadering, welke dit Jaar op Dingsdag den 30sten dezer Wiedemaand, des morgens ten negen Uure, in de gewoone Vergaderkamer zal gehouden worden.
Lang heeft de Maandelijksche Vergadering in twijffel gestaan, ofhet niet, uit aanmerking der tijds omstandigheden en der onderscheidene beletzelen, welke dezen voor veelen der Leden opleveren, beter ware, die Vergadering voor ditmaal geenen voortgang te laaten hebben; doch de vrees, van, hier door, den gewoonen loop der zaken te zeer te verwarren, en te gelijk te