Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1793
(1793)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1766-1800]– AuteursrechtvrijVerslag van de voornaamste Handelingen der Maandelijksche Vergadering sedert de laatst gehoudene Jaarlijksche 1792.WEL EDELE HEEREN!
Ingevolge mynen last, verslag moetende doen van de voornaamste Handelingen der Maandelijksche Vergadering in den afgelopen Jaare, weet ik deze myne taak niet beter aantevangen, dan met U te berichten, dat gemelde Vergadering, overeenkomstig haarer belofte, in de eerste plaats is bezig gewéest met de nodige schikkingen tot het beurtelings voorleezen van eenige Verhandeling in haare byzondere by eenkomsten, en ten dien einde by eenen circulairen brief alle de Leydsche Leden ter deelneeming in dit nuttige werk heeft uitgenodigd, doch, blykens de ingekomene antwoorden, met dien ongunstigen uitslag, dat slegts drie der Leden, te weten de Heeren Kluit, te Water, en Schultens, zich tot het voorleezen of inleveren van eenig stuk verbonden hebben. | |
[pagina 11]
| |
Ga naar margenoot+In de tweede plaats heeft de Maandelijksche Vergadering, al mede ter volvoering van het geene Haar was aanbevolen, den Heeren Scheidius en Fortman aangeschreven om bericht, of zy de take, Hun, nevens den Heere N. Hinlópen, door de Jaarlijksche Vergadering opgedragen, het vervaärdigen namelijk eener Nederduitsche Spraakkunste, wilden op zich neemen; doch ook hier omtrent was de uitkomst niet gelukkig, daar er van den Heere Scheidius nog geen stellig bericht, en van den Heer Fortman een geheel weigerend antwoord is ingekomen.
Verders heeft ook de Maandelijksche Vergadering zich, door het invorderen van het ontbrekende stembriefje, in staat gesteld, om, volgens ontvangene qualificatie, uitspraak te doen over de Verhandeling van den Heere Dumbar, en kan ik by dezen met genoegen berichten, dat dit stuk ten vollen waardig is gekeurd, om in de Werken der Maatschappy geplaatst te worden.
Buiten dit, 't welk alles in verband staat met de Handelingen der voorige Jaarlijksche Vergadering, vinde ik slegts weinig ter byzondere melding; ziet hier het voornaamste.
Uit aanmerking der beletzelen, welke by zommigen der Leydsche Leden doorgaans op den Vrydag, by de Wetten tot den dag der Maandelijksche Vergadering bepaald, plaats vonden, is het dienstig geoordeeld, eenen anderen dag tot die by eenkomsten te bestemmen, te weten, den eersten Maandag van elke Maand, welke provisioneele schikking de Maandelijke Vergadering heden, van uwe zyde, door de vereischte alteratie van het Eerste Art. des 3den Hoofdstuks der Wetten, hoopt bekragtigd te zien.
Op gelyke wyze durvt zy zich vleyen met uwe goedkeuring ten aanzien eener andere resolutie, byzonderlijk betrekking hebbende tot het Woordenboek, en daar toe strekkende, om den reeds vergaderden Woordenschar in een, met wit papier ruim doorschoten, Woordenboek van Halma te doen overbrengen, en dus te beter tot een gemakkelijk gebruik aan te leggen.
Om in dezen van de vereischté nauwkeurigheid verzekerd te zijn, zal men zich bedienen van de kundige hand van Cornelis Heyligert, die, als zelf niet onge-oeffend in onze taale, en met onze Oudste Schryvers zeer bekend, hier by de nodige oplettendheid zal weten te gebruiken, en ook dadelijk, onder het opzicht van den Heer Kluit, met dit nuttig Werk reeds eenen aanvang gemaakt heeft. | |
[pagina 12]
| |
Ga naar margenoot+Eindelijk melde ik nog met genoegen, dat, daar het getal der Leydsche Leden door den afstand van den Heere Paradys verminderd was, de Maandelijksche Vergadering dit haar verlies gelukkiglijk hersteld heeft, door den Hooggeleerden Heere, Mr. Johan Luzac, Hoogleeraar in de Grieksche Tale, en Vaderlandsche Geschiedenisse, aan Hollands Schole, tot Lid der Maatschappye aanteneemen, gelijk wy ook het vertrek van den Heer Hieronymus van Alphen naar 's Hage, weldra, door de overkomst van deszelvs verdienstelyken Opvolger den Heere F.W. Boers, zo wel als door den beroepenen Hoogleeraar Nieuwland op eene aangenaame wyze hoopen vergoed te zlen.
De Geschenken, der Maatschappye in den afgelopenen Jaare toegezonden, zijn de volgende.
Van het Dichtlievend Genootschap in 's Hage het eersten Deel's, twede Stuk van deszelvs Mengeldichten en bekroonde Keurstoffen. Van den Heere van Wyn, de acht eerste stukken zyner aanmerkingen en byvoegzelen, op de Vaderlandsche Historie van Wagenaar. Van den Heere C.F. de Nelis, Bisschop te Antwerpen het eerste gedeelte van eenèn Prodromus rerum Belgicarum; als mede, ('t geen reeds in den voorigen Jaare had kunnen gemeld worden). Van den Heere C. van Lennep een Exemplaar der Carmina Juvenilia van deszelvs Zoon, den Heere David Jacobus van Lennep. En van den Heere Engelberts het derde deel van den alouden Staat der Vereenigde Nederlanden.
Dit Verslag gelezen en goedgekeurd zijnde, verzogt de Secretaris, in name der Maandelijksche Vergadering, de bekrachtiging van derzelver provisionele en by het Verslag gemelde Resolutie omtrent den dag der Maandelijksche byeenkomste.
De Vergadering, de bygebragte redenen wigtig keurende, voldeedt niet alleen geredelijk aan dit verzoek, maar besloot tevens, uit aanmerking van de weinige evenredigheid tusschen het gewoone weak, en het getal der Vergaderingen, dit getal te verminderen, en provisioneel voor dit Jaar de byeenkomsten te bepaalen tot de maanden July, October, December, February en May, met verderen last, om hier omtrent, by de poincten van beschtyving voor de volgende Jaarlijksche Vergadering, de nodige verandering in de Wetten voor te dragen.
Men ging over ter behandeling der poincten, by den Brief van Beschryving voorgesteld. |