VIII.
De Secretaris, als welke, op verzoek der laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering, in het afgelopen Jaar den post van Penningmeester mede hadt waargenomen, brengt de rekening ter Tafel; derzelver ontvang bedroeg Duizend Zeven en Twintig Gulden, Twaalf Stuivers, en Acht Penningen; en de Uitgave Drie Honderd Acht en Zestig Guldens en Achtlen Stuivers, zo dat nog in Kas bevonden werden Zes Honderd Acht en Vijftig Gulden, Veertien Stuivers, en Acht Penningen; bedragende de nog onbetaalde toelagen eene Somma van Achtien Honderd en Zes Guldens. De rekening, nagezien en goedgekeurd zijnde, werdt door den Praesident, en de Heeren N. Hinlópen, en F.W. Boers onderteekend, en is den Penningmeester voor de getrouwe waarneming dank gezegd.