Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1786
(1786)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1766-1800]– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Handelingen van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden.Jaarlijksche vergadering, gehouden op Dingsdag den 27sten van Zomermaand 1786. des morgens ten negen uure, en vervolgd des namiddags ten drie uure.Ga naar margenoot+[Aanspraak van de voorzitter, H.A. Schultens]De President opende de Vergadering met de volgende aanspraak:
WEL EDELE HEEREN!
‘Hoe zeer ik wenschte te voldoen aan de gewoonte, door welke de Voorzitter, byna als door eene wet, verplicht wordt, om, by het openen dezer Jaarlijksche Vergadering, eenig algemeen bericht te geven van den tegenwoordigen toestand der Maatschappye, zal ik echter, door de bekrompenheid dier stoffe genoodzaakt, liever, voor dit maal, een gunstig ontslag dezer wet van Ulieder billykheid verwachten, dan my in het gevaar begeven, van, door eene langwylige, zakelooze aanspraak, den eerbied uit het oog te verliezen, welken ik aan eene zo aanzienelyke Vergadering, als deze, verschuldigd ben.
Immers is'er in het afgelopen Jaar weinig voorgevallen, het welk, 't zy ten voor- 't zy ten nadeele, van eenig wezenlijk belang voor ons kan gerekend worden: Dit alleen moge ons smarten, dat wy al wederom het, voor ons zo zeldzaam, genoegen missen, van op de uitgeschrevene Prijsvrage eenig antwoord, ten minsten in | |
[pagina 2]
| |
Ga naar margenoot+ tijds, ontvangen te hebben, en, deze te leurstelling is des te onaangenaamer, naar mate de vrage gewichtiger, en het ter volmakinge onzer Spraak-kunst noodzakelyker is, de beste gronden te weeten, op welke zy moet gebouwd worden.
Dat, voor het overige, onze Maandelijksche Vergaderingen, gelijk zo aanstonds uit het verslag van den Heer Secretaris blyken zal, zich met weinige andere, dan met huishoudelyke, zaken hebben mogen bezig houden; dat niet meer dan één onzer geëerde Mede-Leden, wien wy daar voor behoorlijk dank zeggen, iets van zynen arbeid aan de Maatschappy heeft medegedeeld; dat de toevoer tot de samenstelling van ons Woordenboek zeer gering geweest is: Dit alles, schoon het wel eenige reden tot beklag schyne opteleveren, wil ik echter niet terstond als hoogst nadeelig voor den welvaart der Maatschappye hebben aangemerkt; neen maar, veel liever vleije ik my met de hoope, dat deze korte stilstand ons, als het ware, nieuwen lust en nieuwe krachten zal geschonken hebben, om elkander door onderlingen yver aantemoedigen. Dit zelfs mogen wy ons beloven, zo uit de gunstige toezeggingen van sommigen onzer Leden, als wel byzonderlijk uit de reeds gemaakte heilzaame schikking, ter voltoijing van ons groote werk, het Woordenboek: Ja, ik twyfele niet, myne Heeren! of wy zullen eerlang een gewenschten uitslag zien van het nuttig besluit der laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering, aan het welk straks door de Heeren Gecommitteerden zal voldaan worden: Een omstandiger bericht, aangaande den tegenwoordigen staat diens Werks, en eene naauwkeurige opgave van het geen aan het zelve nog ontbreekt, is door Ulieden te recht geoordeeld het bekwaamste middel te zijn, tot eenen gelukkigen en spoedigen voortgang.
Laat ons dan, myne Heeren! in de blyde uitzichten op het een en ander, ook de raadplegingen van dezen dag daar toe doen medewerken; en vergunt my, dat ik de belangen der Maatschappye, welker bedoeling zo edel en zo nuttig is, en ons Vaderland tot zo veel eer verstrekken kan, aan Ulieder zorg en vlyt op nieuws aanbeveele.
De Vergadering bedankte den Voorzitter voor deze gepaste Aanspraak, en verzocht, dat dezelve in de Handelingen mocht geplaatst worden.
De Secretaris deedt, by wyze van Extract uit de Notulen, het | |
[pagina 3]
| |
Ga naar margenoot+ volgend verslag van de gewichtigste Handelingen der Maandelijksche Vergadering in den verloopenen Jaare. |
|