dendaagsche Taalgebruiken? en in hoe verre moet men de verwantschapte Dialecten; en in hoe verre de Reden daar in te hulpe nemen?
‘Dewijl de regels onzer Tale op de Analogie gebouwd moeten zijn, en die Analogie niet is nategaau ten zy men niet alleen de beste latere, maar ook de Oude Schryvers en de verwantschapte Talen nauwkeurig raadplege, de verlopen niet alleen maar ook de langzame veranderingen waarneme, waartoe de Reden zeer veel zal moeten toebrengen, bedoelt de Maatschappy, dat in de beantwoording dezer Vrage, bepaaldelijk worde aangewezen, in hoe verre het gebruik der Oude en Latere Schryvers, in hoe verre de Dialecten, in hoe verre de Reden de grond van iedere taalregel behoort te zijn.
Voor den eersten van Wijnmaand dezes Jaars verwacht de Maatschappy de antwoorden op de volgende Vrage, in het Jaar 1783. voorgesteld.
Welke zijn de gronden, waaruit eene Nederduitsche Spraakkunst behoort te worden opgemaakt?
Het staat een ieder vry, ook den Leden der Maatschappye, om naar den Prijs te dingen, alleenlijk worden de Gecommitteerden ter beöordeelinge der ingekomene Verhandelingen van die vrijheid uitgesloten.
Aan den genen, wiens Verhandeling de beste, en aan het oogmerk der Maatschappye voldoende zal gekeurd worden, biedt de Maatschappy een Gouden Penning aan ter waarde van Honderd en vijftig Guldens.
De Verhandelingen moeten zijn in de Nederduitsche of Latijnsche Taal, met eene duidelyke hand van iemand, die geen Lid der Maatschappye is, afgeschreven. Iedere Verhandeling moet met een Zinspreuk getekend, besloten worden in een verzegelden omslag, welke den Titel en de Zinspreuk der Verhandeling ten opschrift heeft. Hier by moet gevoegd worden een gezegeld Briefje, in het welk de Naam, Waardigheid en Woonplaats van den Schryver, en boven op het welke de Zinspreuk der Verhandeling geschreven is.
Het een en ander moet in een buiten omslag ten tyde, hier boven bepaald, bezorgd zijn in handen van den tegenwoordigen Secretaris der Maatschappye Jan de Kruyff, of den Brief-Schryver Mr. Jacob Arnout Clignett, beide woonende te Leyden.
Voor het overige zijn de Wetten, volgens welke de Maatschappy, naar eenen Prijs laat schryven, te vinden in het tweede deel haarer Werken.