XII.
De rekening van den Penningmeester werdt opgenoomen; derzelver ontvang bedroeg veertien honderd, zesenvijftig Guldens, drie Stuivers, en acht Penningen, en de uitgave zes honderd, eenenzeventig Gulden, negentien Stuivers, en twee Penningen, zo dat 'er nog in Kas bevonden werden zeven honderd, vierentachtig Guldens, vier Stuivers en zes Penningen; bedragende de nog onbetaalde toelaagen acht honderd en veertig Guldens. De rekening nagezien en goedgekeurd zynde, werdt door den Voorzitter en de Heeren Tydeman en Meerman ondertekend, zijnde den Penningmeester voor zyne getrouwe waarneming dank gezegd.