verre aan de Hedendaagsche Taal-gebruiken? en in hoe verre moet men de verwantschapte Dialecten; en in hoe verre de Reden daarin te hulpe nemen?’
3. ‘Dewijl de Hollandsche Steden onder de Graaflyke Regeering, steeds in aanzien en vermogen zijn toegenomen, in zoo verre, dat men in verscheide Charters, rakende zaken van veel gewicht, dezelve nevens de Edelen en Raden gemeld vindt, zoo tot het beramen der zaken als het bezegelen der brieven; is daar door eenige vermindering of bepaling van de Macht, welke de Graven eertijds geöeffend hebben, ontstaan?’
Het staat een ieder vry, ook den Leden der Maatschappye, om naar den Prijs te dingen: alleenlijk worden de Gekommitteerden ter beöordeelinge der ingekomene Verhandelingen van die vryheid uitgesloten.
Aan den genen, wiens Verhandeling de beste, en aan het oogmerk der Maatschappye voldoende gekeurd zal worden, biedt de Maatschappy een gouden Penning aan, ter waarde van honderd en vijftig Guldens.
De Verhandelingen moeten zijn in de Nederduitsche of Latijnsche Taal, met eene duidelyke hand van iemand, die geen Lid der Maatschappye is, afgeschreven.
Iedere Verhandeling moet, met een Zinspreuk geteekend, besloten worden in een verzegelden omslag; welke den Titel en de Zinspreuk der Verhandeling ten opschrift heeft. Hierby moet gevoegd worden een gezegeld Briefje, in het welk de naam, waardigheid en woonplaats van den Schryver, en boven op het welk de Zinspreuk der Verhandeling geschreven is.
Het een en ander moet, in een buiten omslag, ten tyde, hier boven bepaald, bezorgd zijn in handen van den tegenwoordigen Sekretaris der Maatschappye Jan de Kruyff, of den Briefschryver Mr. Jacob Arnout Clignett beide woonende te Leyden.
Voor het overige zijn de Wetten, volgens welke de Maatschappy naar eenen Prijs laat schryven te vinden in het tweede Deel van de Werken der Maatschappye.