VII.
Na eenige raadplegingen over het zevende Punt werd besloten:
‘Dat voortaan iedere Jaarlijksche Vergadering zal bepalen uit welke Klasse, in het volgend Jaar, eene Vraag zal gekozen worden.
Dat de Maandelijksche Vergadering, in den Brief van Beschryving, drie Vragen zal voordragen, in die Klasse, die in de vorige Jaarlijksche Vergadering bepaald is’.
De Maandelijksche Vergadering werd verzocht, om na te gaan, en aan de volgende Jaarlijksche Vergadering optegeven de plaats waar, en de wijze hoe dit beslotene in de Wetten der Maatschappye gebracht zoude moeten worden. Men bepaalde, dat in het volgend Jaar eene Vraag zal gekozen worden uit de Oudheid- en Historiekundige Klasse.
Den Sekretaris werd gelast in de Handelingen dezer Vergadering te stellen, dat die Heeren, welke in het Oudheid- en Historiekundige een of meer Onderwerpen wisten, van genoegzaam belang om door de Maatschappy te worden opgegeven, ten vriendelijksten verzocht werden, om daarvan, voor den eersten van Sprokkelmaand des volgenden Jaars 1783, een Opstel te bezorgen aan den Sekretaris of Briefschryver der Maatschappye.