XVI.
Het benoemen van Gekommitteerden.
De Heeren van Assendelft, Kreet, Calkoen en van den Bosch worden verzogt om hun verslag, ingevolge van het IIde Punt, voor of op de Jaarlijksche Vergadering; en de Heeren Fontein, Huisinga Bakker, Valk, Schultens, van Goens, Tollozan en van den Bosch, voor den eersten van Hooimaand aanstaande, hun Stembriefje, ingevolge het IIIde Punt, aan den Sekretaris of Briefschryver te bezorgen, indagtig zijnde aan de XXIIIste en XXIVste vergeleken met de XXVIIIste der Wetten, volgens welke de Maatschappy naar eenen Prijs laat schryven: en de Heeren Kluit, Pestel, Schultens, Kreet, Alewijn, Hinlópen en Fortman, hun Stembriefje, ingevolge het IVde punt, voor den eersten van Hooimaand, aan den Sekretaris of Briefschryver; en de Heeren Kreet, Engelberts, Fontein, Lubling en van Engelen, ingevolge het Vde punt, hun verslag op de Jaarlijksche Vergadering in te leveren.
Wyders heb ik de eer van U te berigten dat de Verhandeling van den Heer Huisinga Bakker, over den Trant der Nederduitsche Gedigten, in de Vergadering van Louwmaand dezes Jaars is ingekomen, en vervolgens aan de Heeren Gekommitteerden gezonden; dat de Maatschappy twee van hare Leden heeft verloren door den dood van den Wel-Ed. Gestr. Heer Mr. Bartholomeus de Moor van Immerseel, Raad in de Vroedschap en Oud Burgemeester der Stad Gouda, op den vierden van Wijnmaand des vorigen Jaars, en van den Hooggel. en Wel-Eerw. Heer Johan Carel Palier, Theol. Professor en Predikant in 's Hertogenbosch, op den 20sten van Sprokkelmaand laatstleden; en dat, in de Maandelijksche Vergadering van Slagtmaand des vorigen Jaars, tot Lid dezer Maatschappye verkozen is de Hoog Eerw. Hooggel. Heer Carolus Boers, Theol. Doctor & Professor aan 's Lands Universiteit alhier, en Opperregent van het Staten Kollegie: een Taalkundige.
De Leden, welke eenige Excerpten, of eenigen anderen voorraad, ten dienste van het Woordenboek, mogten gereed hebben, worden verzogt die aan de Maatschappy te doen toekomen, voor het einde van Zomermaand, om te kunnen gebragt worden in het Verslag der Maandelijksche Vergadering, volgens het eerste punt van dezen Brief: en die Heeren, welke een Verhandeling of Digtstuk, 't zy met hunnen Naam, 't zy onder een Zinspreuk, ingevolge het beslotene op de Jaarlijksche Vergadering des Jaars 1777, genegen zijn aan de Maatschappy toe te zenden, worden verzogt zulks mede voor het einde van Zomermaand te doen.
Ik heb de eer van met agting te zijn,
MIJN HEER!
Uw Dienaar
[Pieter van den Bosch]
Leyden den [22sten] van Bloeimaand 1780.