Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1766
(1766)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1766-1800]– AuteursrechtvrijBuitengewone vergadering, gehouden in den Schutters Doelen te Leyden, op Dingsdag den 9. van Herfstmaend 1766, namiddag ten vier uren.Ga naar margenoot+Na dat de Heer Lulofs, ten verzoeke der aenwezende Leden, op zich genomen had gedurende deze vergaderinge, in gevolge van het besluit van den 18 van Hooimaend laetstleden byeengekomen, voor te zitten, en door den Heer C. Boers verslag gedaen was, dat de Heeren de Malnoë, F.W. Boers en Valk, de verkiezing tot Medeleden der Maetschappye den 1. dezer op hun gevallen, hadden aengenomen, zijn de twee eerstgenoemde Heeren in deze vergadering tegenwoordig wezende, door de gezamenlyke Leden verwelkomd. Vervolgens is door den Heere van Lelyveld bericht, dat, ter voldoeninge aen het evengemelde besluit van den 18 van Hooimaend, door de Leydsche Leden een ontwerp van Wetten, het bestier der Maetschappye betreffende, gemaekt, en nevens hetzelve besluit by afschriften aen alle de Leden verzonden was, en dat hy daerop van tijd tot tijd 29 brieven van antwoord, die nu ter tafel gebracht werden, ontvangen had, uit welke brieven gebleken was: 1. Dat de Heeren van der Poorten te Amsterdam, en van Oosten de Bruyn te Haerlem, de verkiezing tot Medeleden der Maetschappye niet aengenomen, maer voor dezelve op ene zeer vriendelyke wyze bedankt hadden; 2. Dat daerentegen de Heeren Schwartzenberg, Huydecoper, Parvé, van Mauricius, de Mauregnault, Bondam, Cannegieter, Nanninga, Engelberts, Voet, Wagenaar, Fontein, de Crane, en van Alphen bewilligd hadden om op de rolle der Leden van de Maetschappye te worden aengeschreven; 3. Dat alleenlijk van den Heere Meerman nog geen antwoord was ingekomen; | |
[pagina 7]
| |
Ga naar margenoot+ 4. Dat de Heeren Tydeman, van Burmania, Alewijn, van Wachendorff, Bruining, van Wolde, Fortman, van Goens, van den Bosch, Schwartzenberg, Fontein en de Crane hunne inwilliging der toelage van twee gouden Dukaten deden verzeld gaen van verscheidene aenmerkingen en bedenkingen op het voorgemelde ontwerp wegens het bestier der Maetschappye, welke in ene byeenkomste der Leydsche Leden overwogen, en door hun gebruikt waren tot beschaving en uitbreiding van het ontwerp der Wetten, hetwelk nu dezer vergaderinge zoude voorgedragen worden; 5. Dat de brieven van de Heeren Mobachius Quaet, van Assendelft, Mandt, van der Capellen, Huydecoper, Parvé, van Mauricius, de Mauregnault, Bondam, Cannegieter, Nanninga, Engelberts, Voet, Wagenaar en van Alphen geene aenmerkingen op dat ontwerp inhielden; 6. Dat in de voorgemelde brieven geene Heeren tot nieuwe Leden waren voorgesteld, dan alleenlijk de Wel Ed. Hooggel. Heere Henrik Cannegieter, Rector en Professor te Arnhem; en dat de Heer van Burmania in het algemeen geschreven had, dat in Friesland Heeren zijn van verscheiden rang, wier namen en bekende kundigheid zoo wel aenzien als nut aen de Maetschappye zouden byzetten; Doch welke hy voor als nog niet had opgegeven; 7. Dat dezelfde Heer van Burmania op de Handelingen van den 18 van Hooimaend had aengemerkt, dat zijn ingezonden Dichtstuk aldaer by misvattinge wordt genoemd Uittreksel uit een grooter werk, het welk hy verzoekt dat veranderd worde in Uittreksel uit zeker stuk of concept stukje, en dat van deze verandering aen alle de Leden, die een afschrift derzelve Handelingen hebben, by de eerste gelegenheid kennis moge gegeven worden, met byvoeging dat dezelve op zijn uitdruklijk verzoek gemaekt is; 8. Eindelijk, dat de Heeren van Wolde, Scheidius, Schwartzenberg, en Huydecoper, ieder de vastgestelde twee gouden Dukaten bereids aen den Heere van Lelyveld hadden doen toekomen, en dat verscheiden andere Heeren daer mede alleenlijk gewacht hebben tot dat een Penningmeester zoude zijn aengesteld. Na dit bericht is de vergadering getreden tot de raedplegingen over ieder punt van het voorgemelde ontwerp van Wetten, zoo als dat reeds door de Leydsche Leden uit de overgezondene aenmerkingen van de Heeren Tydeman, van Burmania en anderen verschikt en vermeerderd was. Door op ieder punt met de meerderheid te besluiten, is vervolgens een lighaem van Wetten samengesteld, hetwelk echter, by nadere overweging, bevonden werd nog wel enige verschikking en beschaving te behoeven; waerom besloten is het zelve in de maendelijksche vergaderingen nader in orde te brengen, in diervoege als by meerderheid zal worden best geacht, en vervolgens een afschrift van dat opstel te zenden aen ieder der hier tegenwoordig zijnde Heeren Buitenleden, namelijk, van Assendelft, Hinlópen, Fortman, van Goens, van den Bosch, Engelberts en Fontein, welke op den kant zouden aenteekenen, waeromtrent de meening dezer vergaderinge hun mochte voorkomen niet naeuwkeurig genoeg getroffen te wezen, en de bewoordingen duidelyker te kunnen gesteld worden, terwijl hetzelve opstel, van alle de genoemde Heeren te rug gekomen zijnde, voor de laetste mael zal worden overzien in ene maendelijksche vergadering, welke, van de gezondene aenmerkingen zulk een gebruik makende als door de meerderheid zal worden goedgevonden, by dezen gemachtigd en verzocht wordt dezelve vast te stellen, te doen drukken, en aen ieder der Leden een afdruksel te bezorgen; zullende daer mede deze Wetten gehouden worden voor de aengenomene Wetten der Maetschappye, naer welke alle de Leden zullen verplicht zijn zich te gedragen. De hoofdzake dus tot gemeen genoegen afgehandeld zijnde, is de vergadering tot het voorstellen van enige nieuwe Leden overgegaen, waertoe by de meerderheid gekozen zijn: De Wel Eerw. Heer Willem van Muyden, Predikant der Remonstranten alhier, De Wel Ed. Gestr. Heer Mr. Pieter Henrik van de Wall, Raad en Schepen te Dordrecht, | |
[pagina 8]
| |
Ga naar margenoot+ De Wel Ed. Gestr. Heer Mr. Johan Theodoor Royer, Secretaris van den Ed. Hove van Holland, Zeeland en Westfriesland in 's Gravenhage, De Wel Ed. Hooggel. Heer Henrik Cannegieter, Rector & Professor te Arnhem; En is besloten aen gemelde Heeren van dezelve verkiezinge, door een uittreksel dezer Handelingen, kennis te geven, en te verzoeken de nodiging tot Leden aen te nemen. Wyders werd voorgedragen of het aen de maendelijksche vergaderingen niet behoorde voorbehouden te blyven, om van tijd tot tijd nieuwe Leden, binnen Leyden wonende, te kiezen, dewijl het somtijds nadeelig zoude kunnen zijn daermede tot ene jaerlijksche vergadering te moeten wachten; en na gedane omvrage zijn de maendelijksche vergaderingen gemachtigd, om, by voorraed tot de eerstaenstaende jaerlijksche vergadering, zoodanige Heeren, binnen Leyden wonende, tot Medeleden te verkiezen, als zy ter bevorderinge van het nut en voordeel der Maetschappye geschikt zullen oordeelen. Laetstelijk zijn de nagenoemde Heeren gekozen en aengesteld, om, van nu af tot het eindigen der jaerlijksche vergaderinge van Hooimaend 1767, de Maetschappye te dienen, namelijk: aen welken laetsten ieder der aenwezende Leden zyne toelage van twee Dukaten heeft ter hand gesteld.
(is geteekend)
JOH. LULOFS. |
|