| |
| |
| |
Den Italiaenschen Quacksalver, Ofte den Nieuwe Amsterdamse Jan Potazy.
De Quack-salver op 't Stellagie.
Voys: De Mey die komt ons by, seer bly, &c.
ZIe zoo, zie zoo, zie zoo, zie zoo,
Wie heeft sijn leven schoonder klucht gesien:
Jan soenden Griet in 't stroo, by loo,
En kreeg de kramp soo machtig in sijn bien;
Hy schreeude moord en brand!
Jou kronje seyd hy tegen Griet,
Ick kan schier niet staen,
2 Ey luystert toe Messieurs, mijn beurs
Dit raeckte gister avond magtigh plat,
Doen ick in't Hoer-huys dronk en klonk,
En had een mooy diertje dat by my sat,
Nu geev' ick mijn kruyden by de roes,
3 In dese pot smeer ver, by get,
Is salf voor dat duyvels podagra,
En diese koopt die wrijf wat stijf,
Het helpt de kramp, en oock sciatica;
't Is voor de lenden pijn
| |
| |
En smeert jou rugh tot aen jou neck,
Het helpt voor de lamheyt,
Beroertheyt en stramheyt,
Maer wacht jou voor speck.
4. Hier in dit glaesjen klijn, is rijn
Den edelen balsem artificael,
Die alleen geacht van kracht
Soo goet als mijn dingen altemael;
Die sy niet ex principio,
5. Hier in dit kleyne glas (koopras)
Is oly dit noyt iemandt was bekent,
Fac totum is sijn naem bequaem,
Gemaeckt van menig schoon ingredient,
En per Retortam in 't latijn
6. Hy meerdert het gehoor, van't oor,
En helpt Arthritis Apoplexia,
En allerleye kramp en damp,
Verdorven gonger Bradijpepsia,
De wormen drijft hy stijf
Wel drie vaam uyt het lijf,
De koortsen en tantpijn, watersucht,
7. Hier hebje voor jou lerf, conserf,
Die is voor yder schrickelijck gesont,
En maeckt een quade maegh zo graeg,
So datje vreten moet al was 't oock stront;
Verdrijft catharren quael,
Je kent'er van schijten gelijck een beer,
| |
| |
8. Hier hebje Aqua Phromphiam,
En die het koopt gebruyckt het voor bancket,
Het maeckt jou trouy hand en tand
Seer wit en goed, en overdadig net,
Het maeckt de oogen klaer
Met twee drie droppels maer,
En soje voor de scheurbuyck vreest,
9. Hier is't Unuentum, dat ick schat
Noyt sijns gelijck te vinden in d'apteek,
Het heelt met alle macht, sijn kracht
Is voor een beet, een val, een houw, een steek,
't Geneest, ick zweerje dat;
Of hebje de koude in hant of in voet,
10. Hier komt noch boven dien, ick mien,
Den Turcksen Opodeltoch, ackreloot.
Die heeft gants ongemeen het been,
En allerley gaten kleyn en groot;
Oock voor een dicke buyck,
En rijs koeck is sy puyck:
Sy haeltje de splinters en lijckdoorens uyt,
11. By get hier komt het best op't lest,
Ho Juffrou schort jou daer niet van, hoor hier,
Dit salfjen is so goet (o bloet)
Voor vloo, luys, wantluys, platluys alle vier:
Voor schurft en ruydigheyt,
Het maeckt de jeukte quijt:
Hoe staje te kijken, ey koopt doch wat,
Ick staa niet te prachen,
| |
| |
12. Wel hoe ick ben geen kint, mijn vrint,
Of meen jy dat ick een Quacksalver ben:
'k Heb dapper gestudeert, geleert,
Vermits bykans ick alle tale ken:
'k Heb Celsus op mijn duym,
Maer Ruasus schrijft te ruym,
Hypokrates van groot verstant,
Maer dat is niet een beet, ick weet
Dat Paraselsus, Paulus, en Apoll'
Beschrijven heele groote boecken vol;
Riverius en Sennertus, die zijn,
14. Dat heb ick al in 't hooft, gelooft,
Soo dat ick na geen boeken meer en kijck,
Sy zijn voor my te slecht, ick segh 't
Dat ick des Keysers Medicus niet wijck,
Heb ick de hooghste trap,
Hier hebje de konst, wel dat is verbruyt,
Dat prys ick jou sey Fop, jy past wel op't stellasie,
Want die niet liegen kan die dient geen Jan-potasie;
Wat meenje dat ick liegh, seyd Meester Tiribus,
Dat was te veel geseyt, sey Fop, maer je sey flus
Van Balsem in een gat maar warrem in te druypen,
| |
| |
Mijn wijf die heeft een gat daar kan ick wel in kruypen,
Helpt daer jou Balsem toe soo geef me veur een duyt.
Al wat ick'er in doe het komt'er strack weer uyt,
Al lietjer oock jou neus een dach vyf ses in steeken.
Het gat sou evenwel terstont weer open breken;
Heur kous (seyd Meester Quack) ja dat is regt (seyd Fop,)
Je raakt de spijker daer ten eerste op sijn kop.
|
|