Internationale Revue i 10 1927-1929
(1978)– [tijdschrift] Internationale Revue i 10– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
BoekbesprekingDe verdediging van een bankroetHenri Massis, Défense de l'Occident. Paris, PlonLe destin de la civilisation d'Occident, le destin de Phomme tont court, sont aujourd'hui menaçés. Ziehier de alarmkreet van Massis' Défense de l'Occident, waarvan wij de juistheid hier niet in twijfel trekken: dat nml. de westersche beschaving, en wel voornamelijk in den zin van Massis: de christelijke beschaving, bedreigd, en meer dan bedreigd is, reeds ten onder gaat, en dat daardoor elementen ontstaan, die het bestaan, zelfs in de physieke beteekenis van dit woord, dezer beschaving bedreigen. De belagers van het westen zijn allereerst de zoogenaamde gekleurde volkeren, in het bijzonder Azië. Een geheel werelddeel is gemobiliseerd, en maakt zich op. De poolsche corridor is reeds overschreden. De generale staf is in Moscou, maar in Berlijn zetelt, overigens reeds lang, de organisator van het westersche defaitisme. De ontwaking van het oosten is een der noodlottige begeleidende verschijnselen van den wereldoorlog en de russische revolutie. In tien jaren, verklaren de reizigers en vreemdelingen die het oosten kennen, is de oostersche mentaliteit dieper veranderd, dan in tien eeuwen. De oude onderdanigheid heeft plaats gemaakt voor een stomme vijandigheid, en soms voor een ware haat,Ga naar voetnoot1) die slechts op het oogenblik van de actie wacht. Geheel Azië is doortrokken van den wensch naar bevrijding, in één woord: de westersche hegemonie, een feit, sinds de loop der Turken voor de muren van Weenen werd gestuit, wordt niet meer aanvaard. ‘De oorlog heeft ons prestige van geciviliseerden, in de oogen der aziaten op noodlottige wijze verzwakt.’ Met leedvermaak heeft Azië de wederzijdsche afslachting der blanken gezien, en het heeft buitendien de ideeën en beschuldigingen opgenomen, die een onvoorzichtige propaganda verbreid heeft tot aan de verste grenzen van het oosten. De leuzen, waaronder het westen Azië en Afrika gemobiliseerd heeft voor de groote slachting, do leuzen van de onafhankelijkheid en der beschaving en van het recht, zijn door hen opgenomen en keeren zich tegen het westen. ‘Nous avons bien pu déposer nos armes: les idées continuent de se battre. Nos idées ne nous appartiennent plus. Les mots dont nous nous sommes servis pour enrôler les mercenaires, pour les convoquer à la défense de la “Civilisation et du Droit”, les mercenaires en disposent et les retournent contre nous. Il était fatal que les choses en arrivasent à ce point.’ De oorzaken van dit voor het westen noodlottige proces, dat in vollen gang is, en waarvan de consequenties nog niet zijn te overzien, vat Massis samen met de woorden van Abel Bonnard, geschreven naar aanleiding van zijn reis in China: ‘tegelijkertijd, dat de blanke zijn politiek van overheersching voert, heeft hij zijn ideeën van vrijheid verspreid. De dag moest komen, waarop zijn ideeën in conflict kwamen met zijn daden.’ Deze crisis in het westen, die gekenmerkt wordt door het aziatisch gevaar, wordt nog versterkt en vindt zijn tegenhanger en eigenlijke kern in een westersch defaitisme, in een ‘aziatisme’, dat reeds sinds lang ingevreten is in het hart van het westen zelf. De aanval van het oosten tegen de westersche, dat wil zeggen: latijnsche, beschaving, vindt zijn natuurlijk bondgenootschap onder die naties, die slechts onvolledig of kunstmatig in het lichaam van de westersche beschaving zijn ingevoegd. Duitschland, steeds aarzelend tusschen de latijnsche geest en de aziatische mystiek ‘et qui semble constituée en état de protestation permanente contre l'idée romaine’ schijnt zich sinds de nederlaag en den vrede van Versailles in een soort messiaansche verwachting naar het oosten te hebben gekeerd. Kenmerkend voor de duitsche mentaliteit van na den oorlog noemt Massis het historisch fatalistisch pessimisme van Spengler en de vage mystiek van den graaf Hermann Keyserling, filosofieën, die dit gemeen hebben, dat ze uitgaan van het bankroet der westersche cultuur, maar ‘sous le convert d'un idéalisme qui proclame la ruine de la civilisation technique et matérielle, répudie l'idolâtrie de l'organisation, exalte la contemplation intérieure de l'Orient’. De oorzaak ligt niet slechts in de gevolgen van den oorlog, - het zich keeren naar Azië door de duitsche intellectueelen van het défaitisme heeft zijn oorsprong bij Schopenhauer, aan wiens woord, dat de menschelijke wijsheid zich niet van haar weg laat brengen door een toevallige gebeurtenis in Gallilea, Massis herinnert. Maar ook Schopenhauer is niet de eenige vertegenwoordiger van het defaitisme, dat de grondslagen van het westen heeft bedreigd; tot hen behooren niet alleen Spengler en Keyserling, niet alleen Lao Tze, en Gandhi, Tagore en Lenin, maar ook en vooral Luther en Kant, Hegel en Spinoza, Fichte en Feuerbach, Comte, Dostojewski, Tolstoi en Romain Rolland... De russische revolutie was het einde van een paradox van 200 jaar russische geschiedenis sinds Peter de Groote. De onderbreking van den weg naar het westen en de terugkeer naar zijn aziatischen oorsprong, ziehier de ware beteekenis van de russische revolutie, de ware beteekenis van het genie van Lenin. Het bolschewisme is een gevaar, omdat het gebaseerd is op een aan het westen en aan de menschheid vijandig beginsel, omdat het de tegenhanger is van de groote geestelijke traditie, waarvan wij de erfgenamen zijn. Nicolaas II is niet als slachtoffer gevallen van een europeesche theorie van den vooruitgang, het is Peter de Groote, dien men in hem heeft gedood. Ten onrechte heeft men in het bolschewisme slechts een sociale en politieke theorie willen zien, die een en ander aan een bepaald europeesch systeem, zooals het marxisme, heeft ontleend. Deze russische bolschewistische idee, die den oorlog | |
[pagina 115]
| |
heeft verklaard aan het menschelijk ras, heeft in de germaansche idee een medeplichtige bondgenoot gevonden. ‘Une sorte de complicité préétablie’, dezelfde vijandschap tegenover de romaansch christelijke cultuur, ‘et c'est en cela qu'elles constituent un même danger pour l'avenir de la civilisation’. Het duitsche defaitisme, dat met de reformatie begon, heeft zich met het bolschewisme verbonden voor een toekomstige hegemonie der wereld. De duitsche geest, van nature geneigd, zich met alles wat aziatisch = niet Katholiek, te verbinden, vindt nu zijn laatste consequentie in de aziatische alliantie tegen het latijnsche westen. Het protestantisme, dat het evenwicht der wereld heeft verbroken, en alle onheil over de wereld heeft gebracht, heeft het weerstandsvermogen van het westen ondergraven en de ontwaking van Azië heeft zich nu met de duitsche revanche-idee verbonden. Het verdrag van Rappalo als politieke manifestatie en uiteindelijke consequentie van de thesen van Wittenberg, ziedaar Massis' waarlijk origineele cultuurfilosofie! Dat in de werkelijkheid der politieke verhoudingen de mogelijkheid van een russisch-duitsche alliantie niet aanwezig is wordt hier geenszins ontkend.Ga naar voetnoot1) Integendeel. Deze overigens mag men veelmeer als wezenlijke basis van Massis' beschouwingen aanzien dan het ‘aziatisme’ van Luther en Kant. We zien in deze geheele speculatieve en absurde verbinding, in deze geconstrueerde slavisch-germaansche bedreiging van het menschelijk ras slechts een ideologie ter verdediging van het bedreigde Frankrijk door een duitsch-russische coalitie. De theorieën, die het westen bedreigen, zijn overigens, zooals Massis elders opmerkt, slechts theorieën, waarvan germanisme en slavisme zich bedienen om de hegemonie der toekomstige wereld op te eischen. De ideeën van Keyserling en Spengler, ze zijn voor Massis zelf ideologieën, die ervoor moeten dienen, onder het mom van den ondergang der westersche, dat wil zeggen latijnsche cultuur, speciaal die waarden aan te grijpen, die aan Frankrijk een te evident overwicht moeten verzekeren. ‘C'est sa propre revanche intellectuelle que l'Allemagne d'un Spengler cherchait à préparer.’ En voor hem is dit duitsch-westersche defaitisme dan ook niets anders dan een ideologie van de duitsche nederlaag.Ga naar voetnoot2) Het westen, dat bedreigd wordt, is voor Massis niet slechts synoniem met de latijnsche cultuur, maar het is identiek met Frankrijk. Kenmerkend in dit opzicht is een opmerking over het nationalisme. Zooals alle onheil der moderne wereld is ook dit slechts een gevolg van het protestantisme. Maar het nationalisme van het katholieke Frankrijk? - Wie Van Frankrijk zegt: ‘elle est la fille aînée de l'Église’ zegt niets nationalistisch. Dat beteekent heel iets anders. ‘Cela vaut au sens mystique’!... Terecht constateert Julien Benda, dat de religieuse hartstocht er nog slechts toe dient, de nationale hartstocht te versterken. ‘En France on se pose comme catholique pour se poser comme plus français.’Ga naar voetnoot1) Evenmin is de dreigende rassenoorlog, die Massis voorspelt, denkbeeldig; integendeel. In China, in Marocco, in Azië en Afrika en Centraal Amerika is deze immers reeds in vollen gang. Wanneer nu echter Massis degenen, die oostersche wijsheid in het westen verkondigen verantwoordelijk stelt voor dezen gang van zaken, dat zij het zijn, die de beschaving en haar roeping verraden, dan is dat zulk een naïve en grove vervalsching van de feiten - ‘ils sont dans les journaux’ - dat het wel niet meer noodig is deze te weerleggen. Hoogstens te verklaren. Deze christelijke eigengerechtigheid en westersche zelfoverschatting - ‘c'est à l'Europe que Dien a assigné le rôle de répandre peu à peu sur la terre les avantages de la civilisation chrétienne’ - deze rassenhoogmoed en rassen-haat moet er slechts toe dienen, om de uitbuiting en de onderdrukking der gekleurde volkeren te rechtvaardigen. Het christendom als ideologie voor het meest materialistische imperialisme. Bedreigd wordt de beschaving door hen, die geestelijk, politiek, technisch en economisch er de leiding van hebben en hun hegemonie met de meest barbaarsche en gewelddadige middelen en zelfs met het risico van een algemeenen ondergang wenschen te handhaven. De crisis van het westen, waarvan dit heele boek een typisch symptoom is, is een europeesche crisis, en sinds en door den wereldoorlog een wereldcrisis. De opstand der gekleurde en onderdrukte volkeren, die eerst uitgebuit en uitgeroeid, ten slotte naar de slagvelden zijn getransporteerd, om deel te nemen aan de verdediging der beschaving is slechts een der aspecten van deze crisis, die de geestelijke en economische grondslagen van het westen voor goed heeft geschokt. Wij behooren niet tot hen, die het heil uit het oosten verwachten, en gelooven niet aan een geestelijk herstel van het westen door oostersche wijsheid. De verspreiding van vage theosofieën, het liefhebberen in chineesche en oostersche wijsheid à la Keyserling is ook allerminst oorzaak, maar veeleer symptoom van de ontbinding der christelijke wereldbeschouwing. Wel zien we geen andere redding uit de dreigende rassen- en klassenoorlog dan een daadwerkelijk verbond van alle koloniale en half-koloniale volkeren met het door het imperialisme onderdrukte proletariaat, al zal dit praktisch eerst mogelijk zijn op het oogenblik, waarop geen proletarische beweging zich meer in dienst zal stellen van den nationalen staat. | |
[pagina 116]
| |
Wat Massis verdedigt is de handhaving van een bankroet. Wat alleen het westen kan redden is een radicale regeneratie, een hernieuwing van alle waarden, een omwenteling van alle verhoudingen. Het zijn steeds de revolutionairen geweest, die bewust of onbewust het beste van het verleden, dat, wat waard was verdedigd te worden, ook voor de toekomst hebben gered. A.M.L. | |
Julien green, Adrienne Mesurat, 'Paris, PlonDer hervorragende pariser Romancier und Chronist Paul Léautaud hat einmal gesagt: ‘Die Bücher, die zählen, sind vou Aufang bis zu Ende in gleichen Ton ohne Paradestücke und effektvolle Stellen geschrieben. Paradestücke und effektvolle Stellen sind ein Merkmal minderwertiger Bücher.’ Die homogene Schlichtheit der Erzählung kann nicht weiter getrieben werden, als es der junge Julien Green in seinen beiden ersten Romanen getan hat. Nun wissen wir alle, dass nichts schwerer ist als solch schwellen- und nuancenloses Berichten. Und diese Schwierigkeit ist wahrhaftig keine stilistische. Man versteht Green sehr gut. wenn er sagt, dass ihm Stil etwas ist, was er hasst. Stil ist in seinem Sinne ein Kunstgriff, dem Aermlichen. Banalen der Erfahrung und des Gedankens einen Anflug von Originalität zu geben. Je weniger foreiert, je schlichter und fasslicher dagegen ein Bericht ausfällt, desto dichter und ausserordentlicher muss die Welt sein, aus der er stammt. Andernfalls wird er bei aller Sachlichkeit nur um so nichtiger wirken. Kurz: Schlichtheit, um zu bestehen, muss anf den Grund der Dinge vordringen. Ein oberflächheher Naturalismus mag stilisiert zur Not wie etwas Lesbares aussehen. (Beispiele würden Seiten füllen, uud nicht mit den schlechtesten Namen). Aber ein Werk von der sprachlichen Nüchternheit der Adrienne Mesurat muss aus der metaphysischen Grundschicht des Wirklichen stammen, um Gehalt und Bedentung zu haben. Wirklich ist der Roman dem Naturalismus niemals ferner gewesen, als in diesem Werk. Eben daher dessen innere Wahrheit, die in der Kunst der äussern immer widerspricht. Kunst heisst die Wirklichkeit gegen den Strich bürsten. Sic glätten und polieren ist Tapeziererarbeit. Wie eines aus dem andein in ‘logischer Folge sich abrollt’, wie die Menschen ‘so lebenswahr und so plastisch geschildert sind’ - kleinbürgerliehe Polsterkünste. Aber die Kunst ist hart. Sie will nicht ‘eins aus dem andern’ entwickeln, sondern vieles aus wenigem. Sie lässt uns wie das Russisehe Theater Meyerholds in den Schuürboden der Leidenschaften hineinsehen und zeigt das simple, zackige Räderwerk: Einsamkeit. Furcht, Hass, Liebe, Trotz, das hinter jedem Geschehen steht. Und nicht als ‘psychologische Motive’ bewegen diese Gewalten die Handelnden: sie schaffen sich in ihrem Sehicksal Ausdruck. Greens Abstand von dem üblichen Typus des Romanciers ist in der Kluft zwischen Vergegenwärtigung und Schilderung einbegriffen. Green schildert die Menschen nicht, er vergegenwärtigt sic in schicksalhaften Momenten. Das heisst: sie gebärden sich ganz so, wie wenn sie Erscheinungen wären. Adrienne Mesurat, die im Staubwischen innehält, um Familienporträts zu betrachten, der alte Mesurat, der sich den Bart streicht, Madame Legras, die mit Adriennes Kette das Weite sucht - so und nicht anders wären jede ihrer Gebärden, wenn sie als arme Seelen jenseits des Grabes diese Augenblicke von neuem durchleben müssten. Diesen Blick in die trostlose Stereotypie aller schicksalhaften Momente hat Green nur mit Einem gemein. Es ist derselbe Blick, den Pirandello anf die sechs Personen wirft, die ihren Autor suchen. Der gleiche Blick, nur aus dem unbeweglichen, leidenschaftslosen Auge des nordischen Menschen. Aus einem Malerauge dazu. Dieser gebürtige Amerikaner war bis zu seinem dreiundzwanzigsten Jahre Maler. Dann schrieb er in fünf Monaten seinen ersten Roman ‘Mont-Cinère’. Probeweise, wie er sich ausdrückt und beinah mit der Gewissheit anf völlige Interesselosigkeit zu stossen. ‘Meine Neigung geht dahin, mir auszusinnen, was mir am fernsten liegt. Was nicht ausgedacht ist, ist wertlos für mich. Und ich wäre nicht fähig, den mindesten Strassenunfall, den ich als Augenzeuge erlebte, wiederzugeben.’ Das stimmt durchaus zu dem seltsamen Eindruck, der allen Werken des Dichters eignet. Trotz ihrer präzisen Details, ihrer drastischen Katastrophe geben sie denn doch das Gefühl, es könne, ja vielleicht es müsse einer sie geschrieben haben, der fast nichts, geschweige denn solches erlebte. Und schlimm genug, wenn es paradox klingt: aber nur die lautersten, gewaltigsten Werke können solchen Eindruck im Leser wecken. (Oder sehen vielleicht ‘Don Quichote’, ‘Krieg und Frieden’ im entferntesten Sinne erlebt aus?) Aber das Befremdliche geht, im gleicher Richtung, noch weiter. Wie dieses Werk - ‘Adrienne Mesurat’ - nicht Erlebnissen sondern einer Vision entstieg, so ist es auch nicht zeitgemäss im Sinne der Heutigen, vielmehr ein unscheinbares und freilich umso wesentlicheres Beweisstück in einem historischen Prozessverfahren, das noch gar nicht eröffnet wurde. ‘Adrienne Mesurat’ gehört gleich Stendhals Romanen einer Gattung von Werken an, deren Aktualität im Zeitpunkt ihres Erscheineus latent ist, so dass kaum einer sich ihrer versicht und erst im Licht des Nachruhms erkennbar wild, wodurch sie das Innerste ihrer Epoche bekunden. Alles an dieser Erzählung von den primitiven Kläften im Menschen bis zu den nicht minder urspränglichen seiner Umwelt scheint derart zeitlos, dass wir uns kaum vorzustellen vermögen, man werde später auf den ersten Blick erkennen, sie sei heute geschrieben. Er sei denn - um zum Schluss das Grundmotiv wenigstens anzuschlagen -, wir gestehen uns ein, dass die Vision der Liebe, die es beherrscht, in der Tat nur heute aufsteigen konnte: Eine Gestalt zwischen Scheuerweib und Erynnie wie sie den feuchten Lappen, den Menschenleib, solange in ihren gewaltigen Händen wringt, bis der letzte Tropfen Leben aus ihm herausfloss.
Walter Benjamin |
|