Aanteekeningen
Koepokken, dienstplicht en abortus
Er is in het openbare leven geen zaak te noemen, die zoozeer de verwildering, de verwording en de verwarring der heerschende moraal demonstreert dan die, waarmee de bloem van het nederlandsche intellect, dus: onze vaderlandsche, zoogenaamde, volksvertegenwoordiging zich, in de afgeloopen legislatieve periode, bij herhaling heeft bezig gehouden: namelijk de heiligheid van het menschelijke leven.
Voor de eerste maal kwam deze ter sprake bij een debat over den Neo-Malthusiaanschen Bond. Toen heeft een christelijk Minister van Justitie de absolute christelijke moraal als criterium voor een rechtsnorm gebruikt, om de rechtsorde, die hij geroepen is te handhaven, te ontwijken, met een sofistische motiveering, die op een niet minder gespannen voet staat met de nederlandsche taal dan met het nederlandsche recht, en door dit unieke geval is nog eens op paradoxale wijze bevestigd, dat staat en moraal nu eenmaal een tegennatuurlijke verbinding is - en de gevolgen blijven niet uit.
Het is niet zoo verwonderlijk als het schijnt, dat, waar de staat geregeld de moraal verkracht, christelijke politici dit op hun beurt eens met het staatsrecht doen, om van een christelijke moraal, die in het maatschappelijke leven een fictie is, den schijn van een bestaansrecht te redden, en dat daartoe de juridisch onhoudbare, maar hoogst origineele sofistische constructie moet dienen van de niet bij de wet verboden vereeniging, wier propaganda echter tot strafbare gevolgen zou kunnen leiden.
Wat strafbaar is, dat is de abortus, en het neo-malthusianisme zou ertoe leiden. De onjuistheid en de ongeoorloofdheid van deze ministeriëele uiting is, - als men afziet van dominee Kersten, die, consequent, blijkbaar ook de strafbaarstelling van het neo-malthusianisme zou wenschen, - voor niemand aanleiding geweest, om den Minister van Justitie eens op den onhoudbaren toestand te wijzen, waartoe het meest misdadige artikel van het nederlandsche strafwetboek, waarop hij zich beroept, heeft geleid, en de radicale opheffing te eischen van een artikel, dat den steeds wassenden stroom der afdrijving niet tegenhoudt, maar wel een troebele bron is van corruptie en misdaad, ja zelfs, zooals een recent geval bewijst, van politieke chantage.
Het is kenmerkend voor de goede zeden, die verdedigd moeten worden, dat men de sexueele ontwrichting van dezen tijd gelooft te kunnen tegengaan door middel van het strafrecht, dat die hoogstens camoufleert, en dat men tegenover de verderfelijk geachte - want: ‘de eerbied voor het leven verminderende’ - propaganda van het neo-malthusianisme niets anders weet te stellen dan onthouding - van het recht!
Deze opvatting eener christelijke overheid die - ten onrechte - aan de N.M. Bond de rechtspersoonlijkheid onthoudt ter wille van de onaantastbaarheid van het leven - hoort volkomen thuis in het moreele arsenaal eener regeering, die de heilige verdediging ervan voorbereidt in haar geheime gifgaslaboratoria, ze hoort thuis bij de moraal van den staat, die den moord straft, maar den duizendvoudigen organiseert, en dien als hoogste patriotische deugd verheerlijkt, (terwijl men toch, meende Goethe, nooit een handeling een staatsdeugd moest noemen, die tegen de deugd in het algemeen ingaat) en dus ook het neo-malthusianisme ‘in strijd acht met de primaire belangen van den staat’...die de abortus strafbaar stelt als misdrijf tegen de zeden - en het leven! - maar den dwang handhaaft tot den moord - kortom de scheinheilige moraal van een instituut, dat Karl Kraus geteekend heeft met de woorden: Der Staat der hungernde Mütter zwingt, Kinder zu gebären, um sie ihnen als Erwachsene abzutreiben.
De eerbied voor het ontkiemende leven, die door middel van een der verschrikkelijkste resten der theologie in het strafrecht moet worden aangekweekt, vindt zijn waardige tegenhanger in de galgen, die door dezelfde christelijke regeering worden opgericht om de ontkiemende vrijheid te smoren, en zij, die van meening zijn, dat er geen enkele grond kan zijn, waaraan men het recht zou kunnen ontleenen om het ontstaan van het leven te voorkomen zijn dezelfden, die het oogenblik maar niet kunnen verbeiden, waarop de doodstraf voor volwassenen niet slechts in het koloniale wingewest, maar ook weer in het lieve vaderland dienst kan doen.
Misschien acht men het ook niet meer noodzakelijk, deze nog in het Wetboek van Strafrecht te codificeeren, waar de hoeders der openbare orde deze voor bepaalde delicten, bij voorbeeld voor een slag in het gezicht van een agent, reeds hebben ingevoerd, en dit standrecht illegaal en op staanden voet uitoefenen. Blijkbaar is er in dit land geen Officier van Justitie te vinden, die tot een vervolging wegens doodslag overgaat, wanneer een ongewapende jongen wordt neergeschoten en daarna doodgeschoten en nog steeds zijn de politioneele autoriteiten, - die het gedrag van den agent volkomen dekken, zooals van officiëele politioneele zijde, die het ‘volkomen begrijpelijk en gewettigd [!] acht, dat de agent zijn [ongewapenden] tegenstander neerschiet’, verklaard wordt, - van hun verantwoordelijke positie ontheven opdat de door de overheid gehuldigde eerbied voor het leven voor een nog niet geconcipiëerde foetus niet te fel contrasteert met de propaganda-door-de-daad waarmee haar beambten die voor het leven der burgers manifesteeren.
We zouden wel eens willen weten, of dezelfde heeren het ook begrijpelijk en gewettigd achten, wanneer een burger zich tegen de politieterreur, zooals we die nog niet zoo lang geleden, b.v. onder leiding van den amsterdamschen hoofdcommissaris hebben beleefd, beschermt door zijn ‘tegenstander’ neer te schieten, waartoe zóóveel meer reden zou bestaan als er verschil is tusschen den slag in het gezicht met de blanke hand en met de blanke sabel, al zal de straf al weer omgekeerd evenredig zijn, namelijk maximum tot niets, daar de justitie het leven van een agent nu eenmaal hooger schat dan deze dat van