Internationale Revue i 10 1927-1929
(1978)– [tijdschrift] Internationale Revue i 10– Auteursrechtelijk beschermdVanzetti's laatste gesprekWilliam G. Thompson, een der bekendste en toonaangevende juristen van de balie van Boston, conservatief zoowel in politiek als in sociaal opzicht, overtuigd van de onschuld der beide Italianen, had in het najaar van 1927 hun verdediging op zich genomen om te trachten een revisie van het proces te verkrijgen. Hij heeft het uiterste gepoogd om het leven der beide, met voorbedachten rade, van een misdaad, die zij niet begaan hadden, beschuldigde en door een corrupte justitie ter dood veroordeelde anarchisten, te redden en zijn land voor de onherroepelijke smaad van dezen justitiemoord te bewaren. | |
[pagina 11]
| |
Sacco en Vanzetti zaten in het doodenhuis in de staatsgevangenis te Charlestown. Zij waren zich volkomen bewust, dat ze onmiddellijk na middernacht moesten sterven. Mr. Ehrmann en ik hadden ons, nadat we iedere mogelijkheid, die wij meenden, dat wij voor hen zouden kunnen gebruiken, hadden uitgeput, uit de feitelijke leiding van het proces teruggetrokken, terwijl wij echter bereid waren, hun nieuwen rechtskundigen adviseur zooveel mogelijk te helpen. Ik was in New Hampshire, waar mij een boodschap van Vanzetti bereikte, dat hij mij nog eenmaal voor zijn dood wenschte te zien. Onmiddellijk ging ik met mijn zoon naar Boston, kwam in den laten namiddag of vroeg in den avond in de gevangenis aan en werd door den bewaker dadelijk naar Vanzetti gebracht. Hij zat in een der drie cellen, die in een kleine ruimte waren ingebouwd, welke ruimte onmiddellijk grensde aan het vertrek, waar de electrische stoel stond. Madeiros zat in de cel, die het dichtst bij den stoel was, Sacco in de middelste en Vanzetti in de derde. In zijn cel stond een klein tafeltje en toen ik binnenkwam, zat hij blijkbaar te schrijven. De ijzeren staven voor de cel waren op zoodanige wijze aangebracht, dat er in het midden een grootere opening gelaten was, waardoor men hem kon aanreiken, wat hij noodig had. Vanzetti scheen mij te verwachten. Toen ik binnenkwam stond hij van voor de tafel op, stak met zijn eigenaardigen glimlach zijn hand door de tralies en schudde mij hartelijk de hand. Men gaf mij te verstaan, dat ik op een stoel tegenover de cel mocht gaan zitten, maar dat ik niet dichterbij de cel mocht komen, dan een rechte streep aangaf, die op den grond was geschilderd. Dit deed ik... Ik zei tegen Vanzetti, dat er, hoewel ik steeds sterker van zijn onschuld was overtuigd geraakt, zoowel doordat ik de bewijsvoeringen nader had bestudeerd, als door het feit, dat ik steeds meer bekend was geworden met zijn geheele persoonlijkheid, er toch de mogelijkheid bestond, hoe onwaarschijnlijk het mij ook leek, dat ik me zou vergissen; en dat ik meende, dat hij, terwille van mij, in dit laatste uur van zijn leven, nu niets meer bij machte was hem te redden, tegenover mij volkomen de waarheid moest bekennen, zoowel omtrent hemzelf, als omtrent Sacco. Kalm en rustig en met een eerlijkheid, die ik niet in twijfel kon trekken, gaf Vanzetti mij ten antwoord, dat ik omtrent dit punt gerust kon zijn, dat zoowel hij als Sacco volkomen onschuldig waren aan de misdaad te South Braintree en dat hij (Vanzetti) eveneens onschuldig was aan de misdaad te Bridgewater; dat hij, nu hij terugzag op het verleden, scherper dan ooit te voren de oorzaak zag van het feit, dat de verdenking op hem en Sacco was gevallen, dat hij besefte, dat hem geen recht kon worden gedaan omdat men geen rekening heeft gehouden met zijn onbekendheid met de amerikaansche heerschende opvattingen en levensbeschouwing en met zijn angst als revolutionnair, als uitgestootene bijna; en dat hij inderdaad was veroordeeld op grond van een bewijsvoering, op grond waarvan hij nooit zou zijn schuldig verklaard, als hij geen anarchist was geweest, zoodat hij in waarheid voor zijn levensopvatting stierf. En dat dat iets was, waarvoor hij zich voorbereid had te sterven. Hij zei, dat het de beweging was, die zich de vooruitgang, de omwenteling der menschheid ten doel stelt en die het geweld uit de wereld wil bannen. Hij sprak kalm, met kennis van zaken en een innige overtuiging. Hij zei me, dat hij me dankbaar was voor wat ik voor hem heb gedaan. Hij vroeg me, zijn groeten over te brengen aan mijn vrouw en mijn zoon. Ontroerd sprak hij over zijn zuster en zijn familie. Hij verzocht me, al het mogelijke te doen, de smet van zijn naam uit te wisschen (to clear his name) zooals hij het uitdrukte. Toen zei ik tegen Vanzetti, dat ik hoopte, dat hij een openlijke verklaring zou afleggen, waarin hij zijn vrienden den raad zou geven, niet door middel van geweld en wraak te ageeren. Ik zei hem, dat, volgens mijn opvatting van de geschiedenis, de waarheid moeilijk kan zegevieren, wanneer men met geweld tegen het geweld optreedt. Ik zei hem, dat ik, zooals hij wel wist, niet al zijn opvattingen en zijn geheele levensvisie kon onderschrijven, maar dat ik, aan den anderen kant niet anders dan eerbied kon gevoelen voor iemand, die zijn geheele leven volgens menschlievende beginselen had geleefd en die bereid was, zijn leven voor die beginselen te offeren. Ik zei, dat, als mijn opvatting onjuist was en zijn opvattingen de juiste waren, niets voor de wereld een grootere belemmering zou vormen ze te aanvaarden, dan de haat en de vrees, die door dergelijke gewelddadige protesten zouden worden gewekt. Vanzetti gaf mij ten antwoord, dat hij, zooals ik wel wist, geen persoonlijke wraak verlangde voor de wreedheden, die men hem had aangedaan, maar dat, zooals hij de geschiedenis opvatte, iedere groote beweging, die het welzijn der menschheid beoogde, zijn bestaan moest weten te verdedigen tegenover de gevestigde machten en het bestaande onrecht, en dat hij op grond van deze overwegingen, zijn kameraden niet een zoo ingrijpenden raad kon geven als ik wenschte. Hij voegde er aan toe, dat hij er ten sterkste tegen gekant was, dat eenige gruwelen tegen vrouwen en kinderen zouden worden gebruikt. Hij vroeg me de kwelling te realiseeren van zeven jaar gevangenisschap met de wisselende angst en hoop. Hij herinnerde mij aan de opmerkingen, die door enkele getuigen, met name door professor Richardson, aan rechter Thayer werden toegeschreven en vroeg me, welke geestesgesteldheid uit dergelijke opmerkingen bleek. Hij vroeg me, hoe eenig redelijk mensch van meening kon zijn, dat een rechter, die over twee beschuldigden, die voor hem terecht stonden, kon spreken als over ‘anarchistic bastards’, onpartijdig zou kunnen zijn en of ik dan vond, dat de verfijnde wreedheid, die men op hem en Sacco had toegepast, ongestraft moest blijven. Ik gaf hem ten antwoord, dat hij mijn oordeel hieromtrent wel kende, maar dat het mij voorkwam, dat de argumenten, die hij hier gebruikte, de vraag, die door mij naar voren was gebracht, niet raakten; de vraag n.l. of hij het doordringen van zijn ideëen niet stelde boven de bestraffing van personen, hoezeer deze, volgens zijn meening, die straf ook zouden hebben verdiend. Hier stokte het gesprek. Zonder rechtstreeks mijn vraag te beantwoorden, begon Vanzetti over het ontstaan, over de eerste moei- | |
[pagina 12]
| |
lijkheden en ontwikkeling van andere groote bewegingen te spreken, die zich de verbetering van de menschelijke samenleving ten doel stelden. Hij zei, dat alle groote humanitaire stroomingen in de gedachte van een of ander mensch of genie ontstonden en dan later, zoowel door de onwetendheid der groote massa als door een misdadig eigenbelang verkeerd werden begrepen en werden vervolgd. Hij zei, dat alle groote bewegingen, die met een conservatieve levensbeschouwing, algemeen aanvaarde opvattingen, gevestigde instellingen en menschlijke zelfzucht in botsing kwamen, in het begin door geweld en vervolgingen werden onderdrukt. Hij wees op Socrates, Galilei, Giordano Bruno en andere Italianen en Russen, wier namen ik mij op het oogenblik niet herinner. Toen wees hij op het christendom, dat volgens hem, in eenvoud en waarachtigheid was begonnen, waartegenover men geweld en verdrukking had gesteld, maar dat later ongemerkt was ondergegaan in kerkelijkheid en tyrannie. Ik zei, dat ik niet vond, dat de voortgang van het christendom geheel door conventie en dogma's was ondergegaan, maar dat het, integendeel, nog tot vele duizenden eenvoudige menschen sprak en dat de kern van dien invloed was gelegen in het opperst vertrouwen, dat Christus toonde in zijn eigen opvattingen, toen Hij, aan het Kruis, nog Zijn vijanden, vervolgers en lasteraars vergaf. Nu toonde Vanzetti voor de eerste en eenige maal gedurende dit onderhoud eenigen persoonlijken haat tegenover zijn vijanden. Hij sprak gepassioneerd over zijn lijden en vroeg me, of ik meende, dat hij degenen zou kunnen vergeven, die hem gedurende zeven jaar van onuitsprekelijke ellende hadden gemarteld en vervolgd. Ik zei hem, dat hij wel wist, hoezeer ik met hem meeleefde en dat ik hem had gevraagd, te denken aan het leven van Een, die oneindig hooger stond dan ikzelf en dan hij, en te denken aan een kracht, die oneindig sterker is dan wraak en haat. Ik zei hem, dat op den langen duur de liefde en niet haat de kracht was, waarop de menschheid reageert en dat ik hem den raad, zijn vijanden te vergeven, niet gaf terwille van zijn vijanden, maar terwille van zijn eigen gemoedsrust, en dat ten slotte een dergelijke vergiffenis meer zou vermogen om zijn beweging te versterken, of de menschen van zijn onschuld te overtuigen, dan iets anders. Weer stokte het gesprek. Ik stond op en we bleven elkaar een paar minuten aanstaren zonder te spreken. Tenslotte zei Vanzetti, dat hij zou nadenken over wat ik gezegd had.Ga naar voetnoot1) Toen zinspeelde ik even op de persoonlijke onsterfelijkheid en zei hem, dat, hoewel ik de moeilijkheid te kunnen gelooven in onsterfelijkheid wel meende te begrijpen, ik er toch van overtuigd was, dat hij, zoo er een persoonlijke onsterfelijkheid was, hij die zou ervaren. Deze opmerking aanvaardde hij in stilte. Toen hervatte hij de bespreking over de kritiek der maatschappelijke instellingen en zei, dat de kern van alle onrecht hierin gelegen was, dat het menschen, die tot macht waren gekomen, hetzij door bekwaamheid, hetzij door een gunstige economische positie, in de gelegenheid stelde, hun eenvoudige en idealistische medemenschen te onderdrukken, en dat hij vreesde, dat alleen gewelddadig verzet bij machte zou zijn, de zelfzucht te overwinnen, die de grondslag van de tegenwoordige organisatievorm der maatschappij vormt, en die oorzaak is, dat enkelen het systeem willen bestendigen, dat ze in staat stelt de velen uit te buiten. Ik heb alleen den inhoud van dit gesprek weergegeven, maar ik geloof wel, dat ik ieder punt heb weergegeven, dat we besproken hebben en dat ik de algemeene strekking van Vanzetti's opmerkingen juist heb weergegeven. Gedurende het geheele gesprek - met enkele uitzonderingen, die ik heb genoemd - was het bewustzijn van de waarheid zijner opvattingen voor de opvoering der menschheid en de mogelijkheden, die er waren, dat ze zouden doordringen, de alles overheerschende gedachte. Vanzetti's geestkracht vervulde mij met eerbied en eveneens zijn uitgebreide kennis en belezenheid. Hij sprak niet fanatiek, hoewel hij ten volle overtuigd was van de juistheid van zijn eigen opvattingen, was hij toch in staat, kalm en redelijk te luisteren naar een meening, die niet de zijne was. Deze laatste ontmoeting bevestigde en versterkte den indruk, die zich gedurende drie jaar in mijn geest van hem had gevormd - dat hij een man was met een sterk geestesleven en onzelfzuchtige geestesgesteldheid, met een hoogstaand karakter, vol toewijding voor hooge idealen. Er was geen teeken van inzinking of van vrees voor den naderenden dood. Bij het afscheid gaf hij me een stevigen handdruk en zag me vast in de oogen, met een blik, die onmiskenbaar de diepte van zijn gevoel en de sterkte van zijn zelfbeheersching verried. Toen ging ik naar Sacco, die in de aangrenzende cel op een brits lag, en mijn gesprek met Vanzetti gemakkelijk had kunnen hooren, wat hij ongetwijfeld had gedaan. Met Sacco heb ik slechts zeer kort gesproken. Hij stond op van zijn brits, kwam even in algemeene termen terug op een verschil van meening, dat we vroeger hadden gehad en zei, dat hij hoopte, dat onze meeningsverschillen geen afbreuk hadden gedaan aan onze persoonlijke vriendschap, dankte mij voor wat ik voor hem gedaan had, toonde niet de minste vrees, schudde mij de hand en nam afscheid van me. Ook zijn optreden was dat van een volkomen betrouwbaar man. Het was edelmoedig van hem, niet nader in te gaan op ons vroeger meeningsverschil, omdat het voortsproot uit de overtuiging, die hij tegenover mij dikwijls had uitgesproken, dat alle pogingen, die hetzij in de rechtszaal, hetzij bij de burgerlijke autoriteiten in het werk zouden worden gesteld om hem te redden, vruchteloos zouden zijn, omdat een kapitalistische maatschappij hem geen recht kon doen wedervaren. Ik had het tegenovergestelde standpunt verdedigd, maar bij deze laatste ontmoeting kwam hij er niet op terug, dat het resultaat hem, en niet mij, in het gelijk scheen te stellen. WILLIAM G. THOMPSON |
|