Indische Letteren. Jaargang 34
(2019)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Postkoloniaal in de lange jaren vijftig
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
landse cultuur heeft doorgewerkt. Als we ervan uitgaan dat het kolonialisme de Nederlandse cultuur op allerlei manieren heeft beïnvloed of misschien wel fundamenteel heeft bepaald, dan moet de dekolonisatie ook gevolgen voor de literaire cultuur in Nederland hebben gehad. Maar welke? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Postkoloniale historiseringDe geest van het postkoloniale denken die door de literatuurwetenschappen waart, is evident. Deze roept ons op kenbaar te maken wat vaak impliciet bleef: dat het kolonialisme in essentie op uitbuiting en raciaal onderscheid dreef. Geheel onomstreden is dit overigens niet. De Britse historicus en anglist Bill Schwarz riep ooit in een vlammend essay op om het postkolonialisme niet aan literatuurwetenschap of postkoloniale studies over te laten, maar het te historiseren. Hij vond het schandalig hoezeer postkoloniale studies de geschiedenis veronachtzaamden. Postkoloniale denkers reduceerden de complexiteit van de relaties tussen verleden en heden tot ‘dunne abstracties’.Ga naar eind1 Het gaat hun om het doordenken van het morele postkoloniale standpunt, en daarbij gaat veel historische en geografische variëteit verloren. Een andere veelgehoorde kritiek is dat postkoloniale denkers geneigd zijn een deterministische houding aan te nemen: we zouden allen op weg zijn, of moeten zijn, naar een staat van postkolonialisme. Dat is inderdaad een ingewikkeld standpunt. De recente signalen van positieve waardering van het kolonialisme laten immers zien dat de dekolonisatie van de geest lang op zich kan laten wachten, en wie zegt dat we inderdaad die kant op gaan? Het ‘werkelijk bestaande postkolonialisme’ - de term is van Bill Schwarz - is mogelijk van een heel andere soort dan de zegeningen die de theorie ons brengt. Het lijkt daarmee alsof de historische wetenschap lijnrecht tegenover de cultuurkritische wetenschap van het postkolonialisme staat, en of zij verschillende relevanties hebben. Maar, zo zal ik in dit stuk proberen te betogen, tussen het postkolonialisme als tijdsbegrip - de periode na de dekolonisatie - en als actuele cultuurkritiek gaapt een historische en morele ruimte waarin we de culturele ontwikkelingen kunnen bestuderen in termen van de-kolonisatie, als een verschuivende, kritische omgang met het koloniale verleden en als een reflectie op de veranderende machtsverhoudingen na de onafhankelijkheid. Als we het postkoloniale denken niet louter afmeten aan de hand van de hedendaagse ethiek, maar onderzoeken hoe het traject | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de (post)koloniale verantwoording in het eerste decennium na de politieke dekolonisatie vorm kreeg, wat kunnen we dan over onze omgang met het koloniale verleden toen en nu leren? De analyse van dat traject heeft een zekere urgentie. Discussies over het koloniale verleden en de erfenissen voor het heden zijn niet van de lucht en ze zullen voorlopig blijven rondwaren. Willen we verklaren hoe we hier gekomen zijn, literair en maatschappelijk, dan moeten we ruimte bieden aan de verwarring en tegenstrijdigheden van de postkoloniale geschiedenis, oftewel: het postkolonialisme historiseren. Dat betekent ook dat we moeten erkennen dat de wereld, ons denken en de letterkunde niet in één klap veranderen, maar dat het verleden op allerlei manieren doorwerkt, herinnerd wordt, relevantie houdt. Het werkelijk bestaande postkolonialisme laat een scala van historische en interpretatieve mogelijkheden open. In de komende bladzijden zal ik die mogelijkheden exploreren. De kans is groot dat ik daarbij niets nieuws zeg. Als ik de Braziliaanse schrijfster Clarice Lispector mag aanhalen: ik zal wellicht een open deur intrappen. ‘Alleen was die deur voor mij gesloten...’.Ga naar eind2 Ik wilde weten wat er in de literatuur gebeurde nadat het Nederlandse gezag over Indonesië formeel was beëindigd. Ik meen dat dat niet eerder systematisch is gedaan, en daarmee ontberen we het zicht op een scharnierfase in de Nederlandse cultuurgeschiedenis. We werpen het net hier overigens zo wijd mogelijk uit. Zowel de literaire cultuur als ‘het Indische’ worden breed genomen, uit een zekere gemakzucht, uit gebleken onvermogen van de literatuurhistorici om zoiets als ‘Indische letterkunde’ af te bakenen - Alfred Birney schreef er een serie scherpe en hilarische stukken over - en om die literaire cultuur in haar maatschappelijke klankruimte te kunnen begrijpen.Ga naar eind3 ‘Het Indische’ is waar we Indië zien. Om maar eens met de cijfers te beginnen: we zien opvallend genoeg in het tijdperk van dekolonisatie, pakweg de lange jaren vijftig, een grote bloei van de Indische letterkunde. Olf Praamstra heeft de literaire productie eens geturfd.Ga naar eind4 De statistiek ziet er dan zo uit: zie de grafiek op de volgende bladzijde. Praamstra heeft zich slechts beperkt tot verhalend proza, poëzie en toneel; hij heeft dus geen reisverslagen of jeugdliteratuur opgenomen. Het eind van de jaren veertig gaf zelfs een explosie te zien, en de stroom bleef stromen in het daaropvolgende decennium. Schrijvers als Bert Alberts, Tjalie Robinson, Hella Haasse, Maria Dermoût, Aya Zikken, E. Breton de Nijs, H.J. Friedericy, Leo Vroman, en nu wat minder bekende maar indertijd zeer geprezen en gelezen auteurs als Albert van der Hoogte, Margaretha Ferguson en Antoinette Neijssel debuteerden allen min of meer | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
in deze jaren. Om niet te zwijgen van minder succesvolle maar originele romanciers als Henk van Galen Last en Henri Alers.Ga naar eind5
Indisch-Nederlandse letterkunde, 1800-1970. Bron: Praamstra 1997, p. 268.
Anders dan Praamstra kunnen we in onze zoektocht naar de coördinaten van het postkoloniale Nederland van de jaren vijftig niet voorbijgaan aan enkele scherpe politieke en wetenschappelijke observanten van het contemporaine Indonesië als Frans Goedhart, Wim Wertheim, Jan Romein en Marcus van Blankenstein. Zij keken naar Indonesië vol referenties aan het koloniale verleden, wat een zeker postkoloniaal reflectievermogen veronderstelt. Ook kranten en periodieken hebben zich in deze jaren stelselmatig - dus niet incidenteel - met het Indische verleden en Indonesische heden beziggehouden. De lange jaren vijftig behoorden zonder meer tot de meest productieve, spannende en succesrijke jaren van de Indische letterkunde. Twee genres zijn hier overigens wel bewust buiten beschouwing gelaten: de memoires van de Japanse bezettingstijd en de geschriften van militairen uit de dekolonisatieoorlog, omdat zij in de jaren vijftig (tijdelijk) van het toneel verdwenen en omdat zij naar aard en onderwerp een sterke identificatie met de Nederlandse koloniale orde vertonen en daardoor weinig verrassends zullen opleveren.Ga naar eind6 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omzien in weemoedDe Indische letterkunde wordt steevast als conservatief beschouwd. De behoudzucht zou blijken uit de voortdurende evocatie van een harmonieus en goudgerand verleden in het Indië van voor de tijd dat de Japanners deze pronkkast van broos geluk kapotsloegen. Opvallend aan veel herinneringsromans is inderdaad dat ze bleven vasthouden aan een aantal burgerlijke conventies uit de koloniale tijd: de overweldigende natuur, de obsessie met huiselijkheid, en de diep doorvoelde ervaring van rust en orde - je hoeft maar een Indonesische roman uit die tijd te pakken om te zien hoe ‘eigen’ dat is aan de koloniale letterkunde.
Kees Fens: ‘Het aantal schrijvers dat Indonesië, althans in de literatuur, nog niet onafhankelijk kan verklaren, is groot.’ De Tijd, 20 december 1958.
Het is dus niet zo gek dat veel literatuurbeschouwers en recensenten het nostalgische karakter van de romans benadrukten.Ga naar eind7 De suggestie ligt dan ook voor de hand dat de breuk van de dekolonisatie de oorsprong vormde van het nostalgisch terugblikken.Ga naar eind8 Zo merkte Kees Fens aan het einde van de jaren vijftig op dat er wel erg veel Indisch herinnerd werd en dat dit niets anders was dan koloniale weemoed. ‘Het aantal schrijvers dat Indonesië, althans in de literatuur, nog niet onafhankelijk kan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
verklaren, is groot’, schreef hij in De Tijd. Het succes van de weemoed, aldus Fens, maakte duidelijk dat het om een ‘koloniaal heimwee’ ging.Ga naar eind9 Nu was Fens een jongen uit Amsterdam-West en wat wist hij van Indië en afscheid? Toch verwoordde hij waarschijnlijk wat meer mensen dachten. Hij laat vooral zien dat we nostalgie gemakkelijk kunnen beschouwen als een soort anti-dekolonisatie, als een poging om het verleden te herbeleven en te doen herleven. Zo las Het Vrije Volk de roman Nog pas gisteren (1951) van Maria Dermoût (1888-1962) als een relaas van een paradijs ‘waar brave inboorlingen met onbegrensde zorgzaamheid blanken bedienen’. De bespreker las er vooral weemoed in ‘wegens het verlies van dat schone stukje Indië’ - waarbij hij of zij zich tussen haakjes afvroeg of we dit verlies ook ‘in wijder verband’ moesten zien.Ga naar eind10 Maar nostalgie is veel ingewikkelder dan een simpel terugverlangen naar de voorbije kolonie. Om te beginnen - Paul Bijl heeft er al eens op gewezen - is nostalgie een wezenlijk ingrediënt van de ervaring van de koloniale expat; ze bestond dus ook al in de koloniale tijd.Ga naar eind11 Door de tropen aangeraakt, zal de expat, koloniaal of postkoloniaal, altijd teruggrijpen naar de wezenlijke indrukken van zijn verblijf daar. Dat gold voor bijna iedereen. Zelfs een schrijver als Paul van 't Veer, die pas na de oorlog en slechts gedurende enkele jaren als journalist voor persbureau Aneta in Batavia werkte, merkte op: ‘Ik ben door Indonesië getekend’.Ga naar eind12 En A. Alberts, die zich in zijn verhalen en memoires niet bepaald de grootste sentimentalist toonde, erkende later in zijn leven dat hij De eilanden (1952) vooral uit heimwee had geschreven.Ga naar eind13 Inderdaad, Indië liet niet los. Bovendien hadden schrijvers in de jaren vijftig een nogal ingewikkelde houding tegenover herinneren en terugverlangen. Veel schrijvers ontkenden stellig dat zij last hadden van nostalgie en dat zij naar de verloren kolonie terugverlangden. Ze beweerden dat zij slechts hun persoonlijke ervaringen wilden weergeven, en die lagen toevallig in Indië. Maria Dermoût, schrijfster van fijnzinnige romans als Nog pas gisteren en De tienduizend dingen (1955), merkte over haar werk op: ‘Wanneer ik over dat land en die mensen schrijf, toen en daar, is het heus niet een vertederd, een betreurend omzien.’Ga naar eind14 Aya Zikken (1919-2013) bekende dat ze wilde voorkomen dat ze in de nostalgie bleef hangen, die ze omschreef als een kanker die je daadkracht wegvreet.Ga naar eind15 Ook Rob Nieuwenhuys (1908-1999), schrijver (onder het pseudoniem E. Breton de Nijs) van het in Indisch goudstof gewentelde Vergeelde portretten (1954), ontkende zelf herhaaldelijk dat het hem om ontheemding zou gaan. ‘Nergens thuis zijn, verdriet, nostalgie, dat is het helemaal niet bij mij’, vertelde hij K.L. Poll in 1973.Ga naar eind16 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Mooi Indië’. Leonardus Eland (1884-1952), ongedateerd. Olieverf op doek. Collectie Tropenmuseum, Amsterdam.
Dit is geen toeval meer. Bijna alle schrijvers die om hun terugblikken bekend zijn geworden, lijken bang te zijn voor sentimentaliteit. Nog sterker toonden ze angst voor de suggestie dat zij zouden terugverlangen naar de kolonie, dus dat hun gefictionaliseerde memoires een diepere politieke betekenis hadden. Rob Nieuwenhuys schreef, een beetje wanhopig klinkt het, in een recensie van De atlasvlinder van Aya Zikken in 1959: ‘Het wordt tijd dit soort verklaringen uit de wereld te helpen vóór ze tot legenden worden. Want dit heimwee is niet kenmerkend voor de Indische bellettrie!’Ga naar eind17 Volgens Nieuwenhuys was er geen verband tussen het verlies van Indië en de stroom romans die over een jeugd in Indië gingen. Hij erkende wel dat Indië het domein van de herinnering had ingenomen - in zijn grote overzicht van de Indische literatuur groepeerde hij de naoorlogse schrijvers dan ook in de paragrafen ‘Niet meer aan denken’ en ‘Steeds weer aan denken’.Ga naar eind18 Maar dat betekende niet dat de Nederlandse schrijvers terugverlangden naar de kolonie. Volgens Nieuwenhuys, al zei hij het niet zo, moesten we onderscheid maken tussen het persoonlijke en het politieke. Een mens is de kolonie niet. We kunnen bij Nieuwenhuys' wat al te stellige ontkenning kanttekeningen zetten. Herinneringen en hun literaire neerslag staan niet los van de maatschappelijke orde waarin ze zijn ontstaan. Het feit dat de romans zelden ontregelende of kritische elementen bevatten, is het resultaat geweest van een keuze, of liever van het ontwijken van een keuze. We zijn dus niet zozeer getuige van een verheerlijking van het kolonialisme, als wel van een diep ingesleten apolitieke houding, die een essentieel element is van het koloniale leven. Deze depolitisering kwam onder meer tot uiting in het technocratische karakter van het koloniale bestuur, in de demping van de politieke stem in Indië, in de afwezigheid van ideologische conflicten onder de Nederlandse elite, en ze vond haar weg zelfs in de beeldende kunsten in de kolonie. Men denke hier aan de schilderkunst, de befaamde rustieke landschappen van de ‘Mooi Indiëstijl’, die tot ver in de jaren dertig een toonbeeld van apolitieke sfeertekening bleef.Ga naar eind19 Het politieke, dat waren de anderen. Dat idee is diep ingesleten. Je zou kunnen zeggen dat de herinneraars een soort ‘Mooi Indiëstijl’ in postkoloniale romanvorm goten - een diepbeleefde burgerlijke orde resoneert in de meeste postkoloniale romans. De Indische nostalgie valt hier samen met een verlangen naar een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
stabiele orde, zoals sommigen heden ten dage verlangen naar iets dat we onder de noemer ‘jaren vijftig’ plachten te brengen: de tijd van vóór de wanorde, van vóór de vork in de weg. Dat gevoel is hoogstpersoonlijk, maar ook ten diepste politiek.
Aya Zikken in 1958. ‘Natuurlijk was het een schandaal, Nederlands-Indië’ (Ruys 2013).
Toch laat dit alles zien dat er in de late jaren vijftig een zeker taboe bestond op het verheerlijken van de kolonie - een uiting van dekolonisatie misschien. Dat schrijvers zich bewust waren of werden van de morele componenten van de koloniale geschiedenis, bewijst Aya Zikken, die - jaren later - tegen haar biograaf Kees Ruys vertelde: ‘Natuurlijk was het een schandaal, Nederlands-Indië, maar ik zou liegen als ik zei dat ik niet blij ben dat we dat onrecht hebben begaan. Het heeft me een schitterende jeugd bezorgd.’Ga naar eind20 Het is niet duidelijk wanneer ze dit besef ontwikkelde. Het toont in elk geval Zikkens vermogen om twee harten, een verheerlijkend en een kritisch, in haar borst te dragen - wat een essentieel ingrediënt is van de postkoloniale conditie. Haar roman De atlasvlinder laat van die tweehartigheid overigens niets blijken; die is van onversneden goudstof. De ándere kant, het bewustzijn van de donkere achterzijde van de koloniale orde, werd op geen enkele manier expliciet gemaakt, ook niet waar het zou kunnen. Om een klein voorbeeld te noemen: in De atlasvlinder komen op verschillende plaatsen kettinggangers voor; typische figuranten in de koloniale samenleving, veroordeelden die overal diensten verrichtten. Maar ze horen tot het behang van het dagelijkse leven; het koloniale strafrecht faciliteerde Zikkens schitterende jeugd.Ga naar eind21 De tweehartigheid van Aya Zikken doet ons nadenken over de vraag of, en zo ja, hoe de literatuur de geschiedenis of status quo legitimeert, ook zonder daar bewust op uit te zijn. Daarbij moeten we beseffen dat de kolonie nooit onschuldig is. Waar we ongestraft kunnen mijmeren over de paardenkar van de schillenboer in de jaren vijftig - ook al zijn er best mogelijkheden om ook dat beeld te ideologiseren of te politiseren - is het mijmeren over de voorbije kolonie nooit vrij van sterke waardeoordelen die voortkomen uit de intrinsieke en fundamentele raciale en etnische on- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelijkheid. Uiteraard is dat vooral onze huidige blik, maar de uitingen van antikolonialisme uit die tijd, waar Kees Fens een milde representant van was, laten zien dat ook in de jaren vijftig op een dergelijke manier gedacht had kunnen worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afscheid, afgang en afstandHet was onvermijdelijk aandacht te schenken aan de nostalgie, maar het werkelijk bestaande postkolonialisme in Nederland omvatte veel meer. Het aantal nostalgische herinneringsromans, geïnspireerd door de verloren tijd, is beperkt, al zitten er enkele van de grootste werken uit de Indische letterkunde tussen. Daartoe behoren de bekendste romans van Maria Dermoût, Aya Zikken, A. Alberts en E. Breton de Nijs en nog een handvol andere boeken. Het genre had natuurlijk zijn schakeringen, variërend van de droge of ironische stijl van de schrijvende ambtenaar Alberts, tot het bewust schmierende verlangen in sepia van Hein Buitenweg.
A. Alberts, Namen noemen (1962): ‘Openhartige herinneringen aan het verloren paradijs’.
Opvallend is wel dat er maar weinigen waren die de gebeurtenissen rond de revolutie als stof voor hun romans gebruikten. De dekolonisatieoorlog heeft veel militaire memoires opgeleverd, maar koloniale afscheidsromans zijn dun gezaaid. Alsof de barre werkelijkheid van het geweld een literaire weergave blokkeerde. We treffen de dekolonisatie dus vooral aan in de autobiografische hoek. A. Alberts' (1911-1996) relaas ‘Het einde’ uit zijn Namen noemen (1962) is het ultieme verslag van de scheiding: de geleidelijke uitfasering van het Nederlandse bestuur na de Japanse inval, eindigend in de befaamde afscheidsscène van drie huilende Madurese regenten die vanaf de kade de bestuursambtenaren op weg naar hun internering uitzwaaien. Overigens gaf Alberts, of de uitgever, het boek de ondertitel mee: ‘Zomaar wat ongewone en openhartige herinneringen aan het verloren paradijs dat Nederlands-Indië heette’. Die trope van het Indische | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
paradijs is opmerkelijk, omdat Alberts zich in zijn stukken in De Groene Amsterdammer sterk voor de Indonesische onafhankelijkheid had uitgesproken - een reden om ontslag als koloniaal ambtenaar te nemen en het in de publiciteit zelfs voor Soekarno op te nemen.Ga naar eind22 Scherp zag Alberts de zelfgenoegzaamheid van de Nederlander in Indië. Die ‘waande zich alleen omgeven door het pantser zijner gewichtigheden verdiept in zijn eisende en dienende liefde [voor Indië]’. - Een vorm van appropriatie dus. - ‘Maar ten slotte hoorde hij een ongewoon geluid. Hij keek op en zag de Indonesiër.’ Alberts had een scherp oog voor de veranderingen in de wereld. Zo schreef hij in De Groene in 1962 dat Europa door de dekolonisaties en het eigen narcisme een eiland in de wereld werd.Ga naar eind23 Toch had ook hij meer registers, en hij heeft altijd geweigerd het Nederlandse koloniale bestuur te verketteren. Ook Alberts had twee harten. Politiek minder goed te plaatsen was Albert van der Hoogte (1909-1970), die in december 1946 naar Java kwam en er als officier van justitie werkte.Ga naar eind24 Hij schreef twee romans over de revolutietijd. Het laatste uur (uit 1953) geeft een sombere schets van de wanorde en de persoonlijke ontreddering van de laatste jaren voor het Nederlandse vertrek. Een van de krachtigste passages gaat over een gerechtelijk ambtenaar in zijn vervolging van een groep Javaanse moordenaars, die voor het executiepeloton eindigen. Van der Hoogte stelt de hamvraag met welk recht en welk doel deze rampokkers de kogel moesten krijgen. Hij beantwoordt de vraag niet, maar deze stellen duidt op twijfel en dus op reflectie over het koloniale (on)recht. Toch houdt de roman door zijn concentratie op de Nederlandse ambtenaar iets koloniaals. Zoals recensente Elisabeth de Roos opmerkte, is het perspectief eenzijdig en krijgen de Indonesiërs geen duidelijk profiel, laat staan een geloofwaardig motief voor hun moord.Ga naar eind25 In zijn andere roman, Huis in de nacht, roept Van der Hoogte met nog meer succes de sfeer van koloniale ontbinding op. Het is een beter boek, veel consistenter in ritme en toon, evocatiever ook. De uitgeleefde fabrikant Marcus Sybrandy op Madura is de vleesgeworden afgang van de kolonie. Drinkend in zijn vernielde huis beziet hij de ambitieuze gerechtelijke ambtenaar, een nieuwkomer, terwijl niemand op zijn recht zit te wachten en de revolutionaire bendes door de streek marcheren. ‘Alles was dood of kapot. Ook Indië was dood.’Ga naar eind26 Postkoloniale romans in strikte zin kun je de boeken van Van der Hoogte niet noemen. Hij levert geen kritiek op de koloniale verhoudingen, stelt de scheidslijnen niet ter discussie; hij komt niet verder dan een bijna gelaten cynisme jegens de rotzooi die Nederland in die jaren in Indië achterlaat - een zwart beeld van chaos, wanhoop, beschadigde oudgasten en onmachtige nieuwkomers. De romans blijven, om in de woorden van Beb Vuyk te spreken, boeken ‘van een vreemdeling tegenover | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
een vreemd land’.Ga naar eind27 Van der Hoogte mijmert over geweld en verlies, niet over de verschuiving van waarden die de dekolonisatie teweeg kon brengen.
Hella Haasse signeert Oeroeg, 1948.
Ook in Hella Haasse's debuutnovelle Oeroeg (1948), die in essentie ook een afscheidsverhaal is, ontbreekt de wens tot herziening van de koloniale hiërarchische verhoudingen. Doordat Haasse (1918-2011) de verhouding tussen de verteller en zijn Indonesische jeugdvriend Oeroeg centraal stelt, is dit verhaal symbolisch geworden voor de onderlinge onbereikbaarheid van Indonesiër en Nederlander. De vraag is of deze erkenning tevens een heroverweging van de koloniale verhoudingen behelst. De oogst is ambigu, wat tekenend voor de tijd is. Het kan lijken alsof Haasse, weliswaar in de oriëntaliserende taal van haar tijd, rekenschap aflegt van de onmogelijkheid van een gelijkwaardige verhouding tussen Nederlander en Indonesiër. Maar is deze uitleg niet te sterk bepaald door onze huidige blik? Voor hedendaagse lezers draait de hele novelle om de duistere slotpassage, waarin de verteller toegeeft dat hij zijn jeugdvriend Oeroeg nooit gekend heeft. Waarom schreef Hella Haasse Oeroeg? Bij het verschijnen van de novelle als Boekenweekgeschenk in 1948 sprak zij: ‘Ik hoop, dat “Oeroeg” ertoe moge bijdragen, dat de verstandhouding tussen de personen over wie ik geschreven heb (Nederlan- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
ders en Javanen) beter worde.’Ga naar eind28 Ze zei dit in het midden van het Indonesisch-Nederlandse conflict. Oeroeg is echter een vreemd verzoeningsgeschrift. Als het onvermogen tot elkaar kennen centraal staat, hoe kunnen Javanen en Nederlanders dan ooit tot wederzijds begrip komen? Misschien is die politieke lezing te zwaarwichtig. In haar autobiografische relaas Zelfportret als legkaart (1954) is Haasse persoonlijker. Daar schrijft ze dat ze Oeroeg had geschreven uit ‘het heimelijke schuldgevoel ten aanzien van de Indonesische mens die ik in mijn jeugd heb aanvaard als décor, als vanzelfsprekend deel van de omgeving, maar die ik niet werkelijk bewust heb gezien’.Ga naar eind29 Ze erkende later hoe ver zij van de Indonesische samenleving af stond en zelfs hoe ‘koloniaal’ ze nog lang heeft gedacht - hetgeen natuurlijk niet betekent dat haar gevoelens en observaties niet oprecht zouden zijn.Ga naar eind30 Zelfportret als legkaart maakt duidelijk hoe marginaal Indonesische mensen in Haasse's jeugd waren geweest. Haar leven speelde zich af in het moderne Nederlandse huishouden, een bijna perfecte expatcocon, waarin het ‘andere’ vooral bestond uit de witte jongens van het lyceum. Het witte privilege ligt er dik bovenop. Wat Haasse's schuldbewustzijn had opgeroepen of wanneer dit besef was ontstaan, is niet duidelijk. Evenmin wordt helder hoe politiek dat schuldgevoel was. Oeroeg leest als een parabel van het koloniale onbegrip, maar in hoeverre bevat het boek een heroverweging van de koloniale verhoudingen? Opvallend is dat de hoofdpersoon zijn eigen positie niet politiseert. Politiek, dat is wat de nationalisten deden. En Oeroeg, de onbegrepene, ontwikkelde zich tot nationalist. De novelle gaat echter niet om die ontwikkeling. Die vormt het decor voor, of is hoogstens een dramatische illustratie van het onvermogen van de hoofdpersoon om de Inlander te kennen. Daardoor kan de Indonesische vrijheidsstrijd als een ‘wanordelijke toestand’ worden beschreven en de koloniale orde zo goed als ongenoemd blijven. De hiërarchische verhoudingen van het koloniale bestel worden slechts een enkele keer gethematiseerd. Opvallend is hoe sterk Haasse haar jeugdherinneringen persoonlijk houdt en de politieke - en daarmee morele - kanten van de koloniale verhoudingen buiten schot laat. Het gaat om het besef van afstand, dat in de laatste regels nog eens wordt gedramatiseerd: ‘Ben ik voorgoed een vreemde in het land van mijn geboorte, op de grond vanwaar ik niet verplant wil zijn?’ Deze zin heeft het bijkomende, nogal wrange effect te suggereren dat Oeroeg, als Indonesisch vrijheidsstrijder, de verteller van diens geboortegrond lijkt te stoten. Haasse legt dus in Oeroeg noch in Legkaart rekenschap af. Als er sprake is van een innere Dekolonisation, dan blijft die toch heel dicht bij de eigen beleving.Ga naar eind31 Voor Haasse spelen de onbereikbaarheid en het gevoel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
verstoten te zijn, wat ook egocentrisch gelezen kan worden. Daarmee is Oeroeg een novelle van haar tijd.
Henri Alers: Rubberplantage (1958) en Om een rode of groene merdeka (1956). ‘De macht van ons blanken mag dan misschien wel tanen, Proos, ons prestige is nog altijd groot’ (uit: Rubberplantage).
De (vrij spaarzame) recensies in de dagbladen gingen ook nauwelijks in op de politieke kanten van de novelle. Een recensent prees de tekening van ‘de specifieke Indische schoolsfeer, de entourage van de onderneming’.Ga naar eind32 Anderen hadden het meest oog voor de persoonlijke verhoudingen tussen Oeroeg en de verteller - wat natuurlijk de kern van de novelle vormt. Zelfs de beruchte venijnige bespreking van Tjalie Robinson in het in Indonesië verschijnende tijdschrift Oriëntatie hield zich meer met de voorstelling van de twee vrienden bezig dan met het achterliggende maatschappelijke of politieke bestel.Ga naar eind33 Het is duidelijk dat de recensenten het persoonlijke aspect zwaarder lieten wegen dan de kritiek op de koloniale orde. Het is onmiskenbaar dat onze bril pas in latere jaren zo politiek is geworden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oost en WestDekolonisatie betekent afscheid nemen. De meeste romans uit de jaren veertig en vijftig zijn een verslaglegging, op heel verschillende wijzen, van dat afscheid. Dat was in de meeste gevallen een solipsistische exercitie. We kunnen ons afvragen, zonder het probleem afdoend te kunnen beantwoorden, waarom dat zo was. Een van de sterke kanten van Oeroeg is dat het ons, bedoeld of onbedoeld, bewust maakt van het autisme van de Nederlandse koloniaal. Dat er proteststemmen klonken, bleef natuurlijk niet onopgemerkt, maar het antikoloniale discours of zelfs maar het besef dat de verhoudingen in de wereld met de dekolonisatie drastisch konden veranderen, kwam maar bij weinigen binnen. Met de soevereiniteitsoverdracht was de bemoeienis van Nederland met Indonesië niet afgelopen. De nieuwe relatie leverde literatuur op, waarin de erfenissen van het koloniale verleden en bespiegelingen over de nieuwe orde een curieuze mengeling vormden. Een merkwaardige roman, die het midden houdt tussen een avonturenverhaal en een bespiegeling over de Nederlandse schemertijd in Indonesië, is Rubberplantage (1958) van H.J.H. Alers (1921-1996), die de betekenisvolle ondertitel draagt: Indische roman uit de dagen van de grote uittocht.Ga naar eind34 Het verhaal gaat over een Nederlandse employee die in de jaren vijftig op een rubberonderneming in West-Java komt te werken en verwikkeld raakt in de strijd tussen ondernemers, vakbonden en de opstandige beweging van de Darul Islam. In een mengeling van ironie en heus oriëntalisme - de beklemmende natuur, de gevoelde afstand tot de Indonesiërs - geeft de roman een sterk beeld van de belegerde Nederlandse kolonie in het onafhankelijke Indonesië. Net als in de romans van Van der Hoogte weten de personages in Rubberplantage dat de Nederlanders in reservetijd leven. Maar er dringt veel meer van de Indonesische samenleving in de roman en de gedachtewereld van de hoofdpersoon door. Dit is niet helemaal verwonderlijk, omdat Alers twee jaar eerder een studie had geschreven over de politieke krachten in Indonesië. Dat boek, Om een rode of groene merdeka (1956), getuigde van een zeer geëmancipeerde en Aziëcentrische kijk op Indonesië.Ga naar eind35 Daartegen steekt Rubberplantage een beetje clichématig af. Alers laat ons zien dat een roman naar andere regels luistert dan een historische of sociologische analyse. Een van de weinige romans die zich met de culturele en ideologische, je zou bijna zeggen discursieve, dimensies van de dekolonisatie bezighielden, is H. van Galen Lasts President Dramakutra. Dit werk is van alle postkoloniale romans uit de jaren vijftig ongetwijfeld de meest eigenzinnige. Van Galen Last (1921-1989), die later de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
bezorger van de correspondentie tussen Du Perron en Ter Braak zou worden, was op Java geboren en opgegroeid, en was op zijn dertiende naar Nederland gekomen. Begin jaren vijftig keerde hij kort terug naar zijn geboorteland, in dienst van de Stichting Culturele Samenwerking (Sticusa). Op basis van die reis schreef hij Dramakutra, niet een relaas over Indonesië maar over de president van Somalesië, die een grootse dierentuin voor zijn hoofdstad wil oprichten, en in de rest van het boek met zijn kabinet over hoop ligt. Hoewel het politieke gekonkel, de ijdelheid van het staatshoofd en de bestuurlijke problemen van het land Somalesië geïnspireerd zijn door, of althans lijken te verwijzen naar, de situatie in politiek Jakarta, vond van Galen Last zijn eerste inspiratie in zijn persoonlijke werkkring en lectuur. President Dramakutra is veel meer dan een eenvoudige satire op het politieke bedrijf in een kersvers Indonesië - een soort Nederlandse remake van Evelyn Waughs Black mischief of Scoop. Van Galen Last is de enige Nederlandse romancier die een visie op de veranderende wereld in zijn verhaal integreert en zich in het discursieve wespennest begeeft van Oost versus West en van de complexiteiten van de postkoloniale relaties en koloniale erfenissen. Zo heeft hij aandacht voor het dilemma van veel niet-westerse intellectuelen, dat ze door hun opleiding westerse waarden hadden meegekregen maar zich tevens tegen de koloniale en postkoloniale dominantie verzetten. Dit komt het sterkst tot uiting in een passage over de toespraak die president Dramakutra houdt nadat hij een kabinetscoup heeft verijdeld. Ten overstaan van zijn volk, dat voor de paleistrappen is verzameld, fulmineert de president tegen de rassenwaan en gewetenloze onderdrukking door de westerling. Van Galen Last, zo is te lezen in een door hemzelf geannoteerd exemplaar, baseerde zich sterk op de geschriften van de Indiase historicus K.M. Panikkar, die uitgebreid had geschreven over de westerse overheersing van Azië.Ga naar eind36 Hoewel Van Galen Last ironische afstand tot alles houdt, lijkt hij begrip te hebben voor het antiwesterse standpunt. Tot slot laat hij de president zeggen: ‘Diegenen in het Westen die zo graag de spot dreven met wat hier minder volmaakt zou zijn, hadden niet eens het besef, - de naïevelingen! - van de spot te drijven met een geestesgesteldheid die zij zelf hadden verwekt.’Ga naar eind37 Oftewel: trek het je zelf aan als je vindt dat het hier een rotzooi is. Van Galen Last is een listig schrijver en laat zich hier als auteur niet zien. Het is immers de mening van de door hem verzonnen president, zelfs niet meer dan een retorische boutade van een romanpersonage. Maar wiens mening hij ook verkondigt of verzint, Van Galen Last demonstreert scherp hoe Oost en West elkaar in dergelijke discussies omstrengeld hielden. Hij is daarmee een eenzame figuur in de Nederlandse letteren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het werk van Alberts, Van der Hoogte, Haasse, Alers en Van Galen Last komt het dichtst in de buurt van dekolonisatieliteratuur. Deze auteurs behandelen de tragiek van scheiding en, in wisselende mate, de problematische erfenis van een koloniaal verleden. Waar Alberts en Haasse hun affiniteit met en afstand tot de Indonesische samenleving meten, lijkt Van der Hoogte zich vooral bewust te zijn van de vervreemding van de westerling in de kolonie, en weten de laatste twee de verhouding tussen Oost en West, of Indonesië en Nederland, in een nieuwe vorm te gieten.
Johan Fabricius, Schimmenspel (1958). De ondergang van een Javaanse kratoncultuur.
Niet iedereen had een even scherp oog voor de complexiteit van de dekolonisatie. Johan Fabricius (1899-1981), die ook in Indië was geboren en op zijn veertiende naar Nederland was gekomen, had al een schrijvend leven achter de rug toen hij in de oorlogsjaren op de Indische schrijftoer raakte. Eind 1945 trok hij als journalist naar Java, in het kielzog van de geallieerde herbezetting. Zijn verslag, Hoe ik Indië terug vond (1947), getuigt van een weinig open oog voor de veranderde verhoudingen, of zelfs maar voor het lot van de Indonesiërs. Nederlanders, en in mindere mate Indo-Europeanen, zijn er het slachtoffer van ‘het schuim van een verarmd en hopeloos gedemoraliseerd Java’.Ga naar eind38 Voor Fabricius behield de vooroorlogse wereld zijn geldigheid. In de decennia na de oorlog en zijn korte verblijf in het revolutionaire Java heeft hij een reeks boeken over het koloniale Indië en postkoloniale Indonesië geschreven, te beginnen met het ‘aan de donkere speelgenooten mijner jeugd’ opgedragen Halfbloed (1946), een roman over het Indo-Europese paupermilieu in Batavia, een roman die zo'n veertig jaar eerder speelde en toen ook geschreven had kunnen zijn. De stereotypes zijn zo zwaar aangezet en het racistische wereldbeeld is zo overheersend - zo scheen bij een van de mannelijke figuren, Sjors, ‘de rasvermenging zich te wreken’ - dat we het boek nu slechts met gêne kunnen lezen.Ga naar eind39 Fabricius' psychologisch meest complete Indische roman is zonder twijfel Schimmenspel (1958), een relaas over de Javaanse student-danser Raden Mas Koesoemo | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
en zijn Hollandse vrouw Marijke. Hun huwelijk mislukt doordat hij zich niet om de financiën van zijn gezin bekommert en zij zich daar juist te veel mee bemoeit, en doordat Koesoemo slechts luistert naar de lokroep van het Javaanse hofleven. Als Koesoemo naar Java vertrekt om een dansgroep in de kraton van de sultan te leiden, laat hij zijn vrouw en zoon achter. De zoon, Widjojo, koestert een verlangen naar Java, maar als hij daar eindelijk arriveert, begin jaren vijftig, treft hij het land in wanorde en zijn vader in armoede aan. Hij blijkt te veel Nederlander te zijn, en ook zo beschouwd te worden, om op te gaan in de Javaanse wereld. Nieuwenhuys was in 1972 redelijk te spreken over de roman. Hij noemt hem ‘ontroerend’ en ‘misschien’ Fabricius' beste boek.Ga naar eind40 In tegenstelling tot in sommige eerdere werken probeert Fabricius hier op zijn manier een consciëntieus beeld van de Javaanse cultuur en het onafhankelijke Indonesië te geven en het nationalistische verlangen een plaats te geven. Voor recensent Anne Wadman was Schimmenspel niet alleen een psychologische, maar ook een politieke roman: ‘Mag men enerzijds in zijn Indische romans weinig schuldgevoel en weinig kritiek op het vroegere nationalisme aantreffen, aan de andere kant streeft hij oprecht naar een beter begrip ten aanzien van het jonge, onstuimige nationalisme, zoals dat in de Repoeblik Indonesia zo'n wankele en innerlijk tegenstrijdige gestalte heeft gekregen.’Ga naar eind41 Op zijn manier, begrijpen we, deed Fabricius met dit relaas een poging tot dekolonisatie. Toch staat de roman in veel opzichten met beide benen in het vooroorlogse Indië, of liever in het vooroorlogse Nederland, met zijn oriëntalistische noties van de ondoorgrondelijke en vooral onveranderlijke Javaanse tradities. De roman gaat niet over de verhouding tussen Indonesië en Nederland of zelfs maar over het vrijheidsstreven, maar over de ondergang van de Javaanse kratoncultuur. Fabricius herhaalt bovendien zo vaak dat de hoofdpersonen zich niets aan ras gelegen laten liggen, dat je vermoedt dat zijn eigen wereldbeeld sterk door kleurverschil werd bepaald. Ras vervangt hij bovendien door diep ingesleten culturele stereotyperingen die laten zien hoezeer de wereldreiziger Fabricius in culturele schema's dacht, waaraan hij zich nooit heeft ontworsteld. Het Westen is hier ethisch en abstract, het Oosten berustend. Dat is niet zonder betekenis. Hij was een immens populair schrijver, wiens boeken vele herdrukken kregen. Voor de postkoloniale beeldvorming rond Indië en Indonesië was hij bepalender dan de meesten van zijn schrijvende collega's. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
TegenstemmenDekolonisatie, het deuntje is bekend, betekent een losmaking van alles wat de koloniale machtsverhoudingen met zich mee hadden gebracht. Het houdt ook in dat de kolonisator zich losmaakt van de culturele patronen die door het kolonialisme in het leven zijn geroepen, of in elk geval op deze patronen reflecteert en ze bevraagt. Dekolonisatie, in meer recente bespiegelingen, is ook gericht op het ‘decentreren’ van Europa en het loslaten van de westerse claims op vooruitgang en moderniteit. Dat klinkt rijkelijk abstract, maar betekent in wezen dat de culturele en politieke dominantie wordt bekritiseerd. Dergelijke visies lijken in de jaren vijftig nog ver weg. Antikoloniale geluiden klonken slechts gedempt, en als ze al niet uit de verre linkerhoek van de politiek kwamen, werden ze daartoe gerekend. Een postkoloniaal denker als Frantz Fanon maakte in Nederland pas veel later furore, hoewel zijn Peau noire, masques blancs al in 1952 was verschenen. Maar ook andere buitenlandse schrijvers die in deze jaren postkoloniale kritiek uitten, zoals Aimé Césaire, Albert Memmi, Léopold Senghor, James Baldwin en Richard Wright, leidden een marginaal bestaan in de Nederlandse publicistiek. Zo ook Indonesische schrijvers en denkers. Hoewel de Stichting Culturele Samenwerking (Sticusa) allerlei uitwisselingen met schrijvers uit Indonesië opzette, kwam hun werk nauwelijks onder ogen van een Nederlands publiek.Ga naar eind42 De Nieuwe Stem was een van de weinige bladen die aandacht schonken aan het werk van de toen al bekende schrijver Pramoedya Ananta Toer en incidenteel van dichters.Ga naar eind43 Ook Surinaamse stemmen klonken in deze jaren nauwelijks. Kranten en tijdschriften besteedden amper aandacht aan het culturele en intellectuele leven van koloniale en postkoloniale migranten. Het gaat er niet om het Nederlandse literaire leven in de jaren vijftig langs de meetlat van een recente theoretische of morele agenda te beoordelen. Het is duidelijk dat de letterkundige cultuur in die jaren niet helemaal voldoet aan de verwachtingen van de hedendaagse postkoloniale cultuurkritiek. Dat is geen originele of verrassende observatie, maar het moet gezegd worden. Wat er dan wel was, is veel moeilijker aan te geven. De lens van het denken over dekolonisatie maakt het in elk geval wel mogelijk een tijdsgewricht beter te begrijpen. Dat is ingewikkelder dan je misschien denkt. Ook al heeft het ‘dekoloniale’ denken de laatste decennia opgang gemaakt, elementen ervan waren al eerder te bespeuren. We bekijken de jaren vijftig dus niet louter met anachronistische blik. Bezien we de literaire oogst van de jaren vijftig, dan valt op dat er zeker werd gereflecteerd op het vertrek en de breuk, en dat er zelfs kritiek werd geleverd op de kolo- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
niale verhoudingen, maar dat het slechts heel mondjesmaat gebeurde en dat er heel weinig over de koloniale grondslagen van de eigen cultuur of het eigen denken werd opgemerkt. De dekolonisatie raakte Nederlandse schrijvers, en misschien Nederlanders in het algemeen, niet in hun fundamentele waarden. Anders gezegd, uit de dekolonisatie kwamen eigenlijk weinig impulsen voort om de diep verankerde wereldbeelden van raciale hiërarchie en ontwikkeling te veranderen. Dat is misschien niet een opzienbarende, maar wel een belangrijke constatering, omdat we heden ten dage zo verbaasd zijn dat die waarden nog in leven zijn.
Tjalie Robinson (Jan Boon): ‘De Hollander is op de eerste plaats ordemens.’
Toch vormde de dekolonisatie in de jaren vijftig uitdagingen voor de Nederlandse cultuur. Deze kwamen ruwweg in twee vormen: door migratie en via politieke ideologie. Langs die twee lijnen zien we in de jaren vijftig de aanzet ontstaan van wat je koloniale tegenstemmen zou kunnen noemen. De migratie uit Indonesië was immers buitengewoon ingrijpend, in de levens van de betrokkenen natuurlijk, maar ook in de Nederlandse samenleving. Opvallend genoeg leverde de eerste generatie Indische migranten weinig intellectuele stemmen die Nederland wakker konden schudden. Niet verbazingwekkend was de enige echt afwijkende stem uit de kolonie die van Tjalie Robinson (Jan Boon, 1911-1974), de journalist, verhalenschrijver, identiteitswerker en bladenmaker. Hij wist als een van de weinigen de Nederlanders een spiegel voor te houden. Niet alleen in literaire stijl en poëtica bracht hij de Nederlandse letterkunde in verwarring, maar ook uitte hij zijn ongezouten kritiek op de Nederlandse cultuur en vooral op haar provincialisme, discriminatoire trekken en gekunstelde literatuur.Ga naar eind44 Bovendien hekelde hij de Nederlandse onverschilligheid als het om Indië ging, maar dat had hij dan weer gemeen met de witte repatrianten. Zoals zijn biograaf Wim Willems al eens constateerde, ontmaskerde Tjalie Robinson al vele jaren voor Edward Said de westerse droomvoorstellingen over de Oriënt.Ga naar eind45 Antikoloniaal werd hij nooit; daarvoor was hij en was de Indische gemeen- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
schap te sterk vergroeid met de koloniale ordening. Op veel punten identificeerde hij zich juist met het kolonialisme, waardoor zijn cultuurkritiek vooral het on-Indische Holland trof, niet de Hollander in Indië. Gingen zijn verhalenbundels als Tjies (1956) en Tjoek (1960) (verschenen onder het pseudoniem Vincent Mahieu) over markante figuren en het Indische leven - ook een vorm van terugkijken -, zijn columns in de dagbladen, zeker na zijn komst naar Nederland in 1954, getuigden van een kritische blik op de Nederlandse cultuur, de nostalgie naar Indië en de bitterheid onder veel ‘koloniale diehards’: ‘De Hollander is op de eerste plaats ordemens. Hij heeft zich in Indonesië ordelijk gedragen of althans, naar de normen van de heersende orde. Deze orde is in Indonesië altijd veel ruimer geweest dan in Nederland. Vandaar dat men ernaar terugverlangt. En nu kan het opeens niet meer.’Ga naar eind46 Witte expatkolonialen hadden het echte Indië niet meegemaakt, betoogde hij. Dat bracht een soort cognitieve dissonantie teweeg, en in elk geval spijt. ‘De meeste Indischgasten hebben van Indonesië altijd een plaatjesvoorstelling gehad. Men heeft alles gezien, meestal op een afstand, en men had geen tijd (door te veel arbeid) of geen zin (door een zeker conservatisme) om ook werkelijk in het plaatje te stappen en het mee te leven.’Ga naar eind47 De Hollander had Indonesië nooit gekend. Wel de vrijheid en gastvrijheid die de kolonie bood. In Europa wachtten ‘[d]e gesloten deuren. De eindeloze controlesystemen. De eindeloze beperkingen. Hiervandaan vluchtte de Europeaan naar het Oosten. Daar bracht hij zijn beschaving, die nu weer op hem terugslaat’ - in de vorm van de Indische migrant.Ga naar eind48 Hard gediscrimineerd werd er in Nederland niet - Tjalie Robinson was slechts één keer voor monjet uitgescholden - maar gastvrij was het land ook niet. In Nederland heerste een ‘hotelmentaliteit’. Werd Tjalie Robinson als een tegenstem gelezen? Hij was ontregelend genoeg in zijn mening over Nederland, in zijn thematiek en stijl om in literaire quarantaine geplaatst te worden. Gezaghebbend recensent Kees Fens, die vol lof was voor Tjalie Robinson, noemde hem onhollands, waarmee hij hem buiten de gewone orde plaatste en onschadelijk maakte.Ga naar eind49 Tjalie Robinson was ‘kroniekschrijver van de kleine Indo’ en zijn ‘typisch Indisch jargon [...] voor de meeste Nederlanders ontoegankelijk’. Dat schreef Rob Nieuwenhuys, de blonde Indische jongen, die zelf een wat gespannen positie innam tussen de Indische en de Nederlandse (literaire) wereld.Ga naar eind50 Anderen zagen Tjalie Robinson ook als exoot, maar zonder de lof. Een aankondiging van het eerste nummer van Tjalie Robinson's tijdschrift Gerilya deed volgens Het parool ‘onrijp, overdreven en zelfs kinderachtig’ aan.Ga naar eind51 Dat laatste epitheton was in koloniale context natuurlijk een bekende trope. Het betekende in elk geval dat Tjalie Robinson zo niet als onvolgroeid, dan toch als buitenbeen kon worden gezien. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
We kunnen Tjalie Robinsons afkeer van het Nederlandse literaire wereldje misschien wel begrijpen als een uitvloeisel van zijn literaire opvattingen en maatschappelijke ervaringen. In literair opzicht verschilde Tjalie Robinson hemelsbreed van welke andere Indische of koloniale schrijver ook. Zijn uit het leven gegrepen vertellingen hadden niets van de afstandelijke, ironische of mooidoenerige literatuur van de meeste Nederlandse schrijvers. Hij bracht zijn persoonlijke poëtica eens als volgt onder woorden: ‘Het kan me werkelijk niets schelen of de Hollander naar me luisteren wil of niet. En het interesseert me ook niet of hij leven en denken van den Indo-Europeaan waarderen en aanvaarden wil. Ik schrijf van mijn, van “ons” (Indisch) leven, zoals een Eskimo zou schrijven over Eskimoos leven.’Ga naar eind52 Toen Tjalie Robinson dit schreef, zat hij nog in Jakarta. Na zijn overkomst naar Nederland moest hij zich tot de Nederlandse cultuur en literatuur verhouden. Hij mocht dan links en rechts geprezen worden om zijn verhalen en reportages, hij bleef toch een buitenbeentje en hij vond nauwelijks aanspraak in het literaire wereldje.Ga naar eind53 Zoals de Amsterdamse literatuurhistorica Lisanne Snelders in haar recente proefschrift heeft betoogd, werden de Indische letteren ‘gecompartimentaliseerd’.Ga naar eind54 Dat wil zeggen dat de witte koloniale letterkunde domineerde en andere stemmen of perspectieven tot een eigen niche werden veroordeeld. Dat gold voor de eenling Tjalie Robinson, en vele decennia later ook voor andere Indo-schrijvers. Het is goed te beseffen wat dat voor de niet-Indische Nederlanders betekende. De verbanning van het afwijkende naar het balkon van de Nederlandse letterkunde diende ertoe om de Nederlandse identiteit te bevestigen. Dat daarbij teruggegrepen werd op koloniale mechanismen en clichés, hebben weinigen beseft. Tjalie Robinson mocht dan aan identiteitspolitiek (zoals we dat nu noemen) doen, de reacties gaven evenzeer uiting aan een sterke Nederlandse identiteitspolitiek. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eeuw van AziëIndonesië was ondertussen voor de meesten - niet voor Tjalie Robinson - vreemd gebleven. Schrijvers die de stap naar Indonesië maakten, vinden we vooral onder wetenschappers en journalisten, Indonesië-watchers die zich qualitate qua met het land bezighielden. Zij vormen een aparte tak van de Indische letteren. Bijna zonder uitzondering dateren hun rapportages uit de vroege jaren vijftig, toen de dekolonisatie nog vers in het geheugen lag en de contacten tussen Indonesië en Nederland nog intensief waren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frans Goedhart: ‘Ik zou diep ongelukkig zijn, indien ik hier zou moeten leven’. Collectie Paroolarchief.
Onder de handvol schrijvers die een kijkje kwamen nemen hoe Indonesië het er na de soevereiniteitsoverdracht van afbracht, waren Marcus van Blankenstein (1880-1964), die aan Het parool verbonden was, en Frans Goedhart (1904-1990), Tweede Kamerlid voor de Partij van de Arbeid. Geen van beiden was in Indië opgegroeid, maar beiden hadden ze Indonesië wel al eerder bezocht, Van Blankenstein in 1928-1929, Goedhart in de revolutietijd. Los van elkaar kwamen zij begin jaren vijftig terug op uitnodiging van de regering. Van Blankenstein verplaatst zich in zijn reportages nog het meest in de voetstappen van eerdere Nederlanders. Hij ziet een minderwaardigheidsgevoel onder ‘de bevolking’, verbaast zich over de afwezigheid van wrok jegens de Nederlanders en is blij verrast dat er nog zoveel Nederlands gesproken wordt. Toch keert hij zich expliciet af van het kolonialisme. Als hij opmerkt dat de bezoekers van het Hotel des Indes in Jakarta veel gemengder zijn dan vroeger, schrijft hij: ‘Men moet wel een verstokt koloniaal zijn om dit een achteruitgang te vinden.’Ga naar eind55 Voorts heeft hij veel aandacht voor het geweld, de wanorde en de slechte situatie in het onderwijs. Op vele momenten kieren de koloniale clichés door het dunne pantser van zijn postkoloniale correctheid heen. Zo treft hij Bali tot zijn geruststelling als onveranderd paradijselijk aan. En hoewel hij bij het benoemen van de problemen van het jonge Indonesië zegt dat hij het verband ‘met vroeger’ wil zien, merkt hij tevens op ‘dat de tropische mens in het algemeen door het gemakkelijke van het blote bestaan in zijn warme en vruchtbare wereld, zelden tot een homo oecomicus [sic] heeft kunnen worden.’Ga naar eind56 Goedhart, die tijdens de revolutie vóór de onafhankelijkheid had gepleit en zich tegen de Nederlandse militaire offensieven had gekeerd, was uitgesprokener, en veel belerender. In zijn rapportages, verschenen onder de titel Een revolutie op drift, is hij vooral openhartig ‘ter wille van de Indonesiërs’.Ga naar eind57 Opvallend genoeg wil hij juist over de koloniale erfenissen heen stappen. Hij merkt op dat Indonesiërs ‘ongetwijfeld honderden redenen [hebben] om de moeilijke toestand in hun land toe te schrijven aan het verleden, aan de grote tekortkomingen van het Nederlandse | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
koloniale regime’, maar het lijkt hem niet verstandig stil te blijven staan bij wat hij een ‘historische schuldkwestie’ noemt. Wat volgt, is een levendig en vaak ironisch verslag van zijn ontmoetingen met hooggeplaatste Indonesiërs, die vaak even kritisch over de heersende situatie zijn als Goedhart zelf. Die laat uiteindelijk tijdens een persconferentie niet na om de Indonesiërs, in het Nederlands, de oren te wassen over de internationale pretenties, de slechte economische situatie en de claim op Nieuw-Guinea. En natuurlijk over de toenaderingen tot het communisme, waartegen Frans Goedhart zich als Nederlandse sociaal-democraat fel teweerstelde.Ga naar eind58 Als één ding duidelijk werd van deze reis, was het dat Goedhart op rationele en politieke gronden een keuze voor de Republiek had gemaakt, maar een wezenlijke affiniteit met het land miste. Aan zijn vrouw Riet schreef hij vanuit Djakarta: ‘Dit is werkelijk niet te harden. Ik zou diep ongelukkig zijn, indien ik hier zou moeten leven.’Ga naar eind59
Wim F. Wertheim en Hetty Wertheim-Gijse Weenink in Zuid-Sumatra, 1931. Particuliere collectie.
Het lijkt erop dat vooral mensen met een progressieve blik poolshoogte kwamen nemen in Indonesië. Een van de meest uitgesproken stemmen was die van de Amsterdamse hoogleraar Wim Wertheim (1907-1998). Hoewel een old colonial hand - hij was voor de oorlog gerechtelijk ambtenaar en hoogleraar aan de rechtshogeschool in Batavia geweest - had hij zich na de internering resoluut tot de Indonesische zaak be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
keerd en zich fel uitgesproken tegen het conservatisme van het Nederlandse gezag in Indonesië. Genadeloos zette hij de Nederlandse mentaliteit tijdens de herbezetting van Indonesië neer: ‘...vrijwel iedere ambtenaar, iedere functionaris, iedere militair, van hoog tot laag [heeft] de neiging [...] zoo veel mogelijk oude verhoudingen te herstellen, in oude koloniale begrippen te denken, de oude methoden weer in te voeren.’Ga naar eind60 In 1950 publiceerde hij de bundel Herrijzend Azië, waarin hij een sterk Aziëcentrisch perspectief introduceerde, niet alleen op de geschiedenis, maar ook op de noodzakelijke ontwikkelingen in de nabije toekomst. Hij was niet alleen kritisch op het Nederlandse beleid in Indonesië, maar opende de pagina's van het tijdschrift De Nieuwe Stem voor artikelen over de zuidelijke, emanciperende wereld. Naar zijn gevoel vaak tevergeefs: Nederland was op dit vlak een ‘woestijn, ontbloot van alle politiek benul.’Ga naar eind61 Zijn indrukken van het ontwakende Azië brachten hem tot theorieën over emancipatie en ontwikkeling waarmee hij zijn tijdgenoten ver vooruit was. Toch bleef ook hij gebonden aan het beeld van de westerse modernisering die zich over de wereld verspreidde. Zo schreef hij: ‘Het Oosten zal zich het Westerse cultuurpatroon eigen maken in een vorm die is aangepast aan de problematiek van het Oosten van vandaag.’Ga naar eind62 Wertheim was diep geraakt door de dynamiek die de Aziatische emancipatie losmaakte. ‘Heel Azië leeft in een koorts van verwachting’, schreven hij en zijn vrouw Hetty in 1953.Ga naar eind63 Eenzelfde fascinatie had ook de historicus Jan Romein (1893-1962). Hij was een van de meest prominente historici van zijn tijd, een geroyeerd lid van de communistische partij en aanhanger van wereldhistoricus Arnold Toynbee. In de jaren dertig had hij al eens een brochure geschreven die ‘Het ontwaken van Azië’ heette en die prompt in Indië verboden werd. Romein en Wertheim ontmoetten elkaar in 1946, vlak na Wertheims terugkeer uit Indonesië. Er ontstond onmiddellijk een sterke vriendschap, die uitmondde in een jarenlange samenwerking, onder meer in de redactie van het culturele en politieke tijdschrift De Nieuwe Stem, dat Romein al in de laatste bezettingsjaren in Nederland had voorbereid. Jan Romein en zijn vrouw Annie Romein-Verschoor vertrokken eind 1951 naar Indonesië om er een half jaar college te geven op de universiteit Gadjah Mada in Yogyakarta. Jan Romeins lezingen en rapportages bundelde hij in In de ban van Prambanan (1954).Ga naar eind64 Daarin wijst Romein bij herhaling op het geweld van koloniale regimes en het drama van het Nederlandse militaire optreden. Dit was op zich al bijzonder - de meeste auteurs maken geen melding van het Nederlandse geweld - maar wat Romein uitzonderlijk maakte, was zijn pleidooi voor het ‘afleggen van de Europese eigendunk’. Het westerse privilege was voor hem een tijdsverschijnsel geweest, een afwijking van het Algemeen Menselijk Patroon, dat met een opkomend Azië zou ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
dwijnen. In het licht van de huidige maatschappelijke discussies was dit een vooruitstrevende uitspraak. Romein werd in Nederland niet door iedereen gewaardeerd. De Waarheid vond Romeins analyse tekortschieten omdat hij de rol van de Russische revolutie in de arbeidsverhoudingen veronachtzaamde.Ga naar eind65 Verrassender was de kritiek van Henk van Galen Last, die behalve een roman vooral recensies voor Het parool schreef. Hij zag Romeins poging tot schuldbekentenis met betrekking tot de koloniale overheersing als een vorm van ‘sentimentaliteit’, waar niemand mee gediend was. Hij sprak zelfs van een ‘behoefte tot zelfvernedering voor een Aziatisch publiek, waarvan vele Europese intellectuelen op het ogenblik blijk geven’.Ga naar eind66 Jans echtgenote Annie Romein-Verschoor (1895-1978) schreef ook een boek over het Indonesische verblijf, Met eigen ogen (1953).Ga naar eind67 Waar echtgenoot Jan proza als een te dik gebreide trui schreef, is haar taal plooibaar, en is de kost wat lichter. Bij haar geen intellectualistische bespiegelingen over wereldgeschiedenis en de onvermijdelijke opkomst van Azië, maar meer alledaagse observaties, die daardoor dichter op de Indonesische werkelijkheid zitten. Net als Aya Zikken, Hella Haasse en Henk van Galen Last had Annie Romein een beschermde koloniale achtergrond - ze had van haar elfde tot haar zestiende jaar in Surabaya gewoond, waar haar vader technicus bij de marine was. ‘Wij leefden niet in Indonesië, wij leefden ernaast’, schreef ze later in haar memoires.Ga naar eind68 In haar reisverslag uit de jaren vijftig is echter iedere vorm van nostalgie afwezig; ze schrijft zelfs afstandelijk over haar eerdere jaren op Java. Voorts is Met eigen ogen weliswaar opgezet als een klassiek reisverslag, met observaties van het leven in Indonesië en met haar eigen kleine wederwaardigheden, ingeklemd tussen uit- en thuisreis, maar ze doet werkelijk moeite om zich in de Indonesiërs te verplaatsen en keert zich waar mogelijk tegen elke rassenwaan en geborneerdheid ten aanzien van de Indonesische pogingen de problemen van de prille onafhankelijkheid te overwinnen. Net als haar man Jan laat Annie Romein zien dat welvaartsverschillen niets met culturele ontwikkeling te maken hebben. Zo schrijft ze: ‘Beschaving is eigenlijk een vervelend woord. Afgezien van de associaties aan bijvijlen en gladlikken die het oproept, is het, althans in het enkelvoud niet los te denken van westerse pretenties.’Ga naar eind69 Ze heeft oog voor de erfenissen van de koloniale onderontwikkeling, vooral in het onderwijs. Ook toont zij zich gevoelig voor de mondiale hiërarchieën en het geweld waarmee de recentelijk onafhankelijke landen gedwongen worden te moderniseren: ‘...je behoort tot wat de Unesco “achtergebleven volken” heeft genoemd (hadden ze niet liever achter-gehouden moeten zeggen?) en het is de tragiek van je bevrijding, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat je om die achterstand in te halen veel, te veel misschien, van je overheersers zal moeten overnemen.’Ga naar eind70 Meest opvallend is wel dat, zelfs als ze een rechtstreekse aanspreekvorm kiest, haar houding jegens de Indonesiërs en hun ontegenzeggelijke worsteling om iets van hun land te maken, nergens iets superieurs of ironisch krijgt.
Leiders van de opkomende Derde Wereld op de conferentie in Bandung, april 1955. V.l.n.r. Jawaharlal Nehru, Kwame Nkrumah, Gamal Abdel Nasser, Soekarno en Josip Broz Tito
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlandse postkoloniale cultuurIk was benieuwd hoe het vertrek uit Indië zijn weerklank vond in de nieuwe literatuur van de jaren vijftig. Deze postkoloniale literatuur is al met al een bont geheel van stemmen, zeker niet onkritisch en zelden expliciet verlangend naar de oude koloniale orde. Binnen het geheel van de literaire productie zijn de onversneden nostalgieromans in de minderheid. Het afscheid van Indië was voor veel betrokkenen, vooral voor degenen die in Indië waren geboren, moeizaam en pijnlijk, maar in de literatuur komen we nergens een uitgesproken rechtvaardiging van de koloniale verhoudingen tegen. Noch is er veel wrok te bespeuren om de Indonesische onafhankelijkheid. Dit roept de vraag op wat er dan wel gebeurde, en hoe de letterkunde past in het bredere patroon van de cultuur en herinnering in de jaren vijftig. Wat gebeurde er met de wereldbeelden toen Nederland als koloniale mogendheid op zichzelf werd teruggeworpen? Het is maar helemaal de vraag of de literatuur de beste graadmeter is. Ze is slechts een van de vele manieren waarop een cultuur zich rekenschap geeft van heden en verleden. De literatuur ontwikkelt haar eigen thematiek en poëtica. Bovendien wordt het letterkundige klimaat evenzeer bepaald door het retro-lezen, dus door de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
consumptie en echo's van eerder gepubliceerde literatuur. Toch beweegt de literatuur mee op de trillingen van de tijd. Misschien was het een naïeve gedachte om iets bijzonders aan te willen treffen. Het kolonialisme wás immers helemaal niet ten einde. Indië was verlaten, maar de koloniën in de Caraïben en in Nieuw-Guinea gingen een nieuwe levensfase in, en mondiaal was er zelfs sprake van een soort hernieuwd koloniaal elan, dat ook wel de second colonial occupation wordt genoemd.Ga naar eind71 Zoals de meeste Europese mogendheden begonnen te investeren in hun overgebleven koloniën, maakte Nederland van Nieuw-Guinea een modern koloniaal ontwikkelingsproject. Ook domineerden Nederlandse bedrijven de Indonesische economie en zij boden nog tot ver in de jaren vijftig werk voor duizenden Nederlanders. Formal empire maakte plaats voor informal empire. Dit was geen slechte optie omdat het na de vernielingen van de vuile oorlog in Indonesië een terugkeer naar het zakendoen betekende. Ook in de Nederlandse blik op de wereldpolitiek leek het of er niet zoveel was veranderd. Zo kreeg de conferentie in Bandung in 1955, waar 29 Afrikaanse en Aziatische landen samenkwamen om zich solidair te verklaren tegen het westerse imperialisme en om politieke en economische samenwerking te zoeken, in de Nederlandse politiek een meewarige respons.Ga naar eind72 Slechts enkelen, onder wie Wim Wertheim en Jan Romein, waren wél onder de indruk van de solidariteitsconferentie in Bandung en zagen er de vooraankondiging van een nieuwe wereldorde in. Wat kreeg een Nederlander te zien of te horen van Indië of Indonesië? Hoe meet je de postkoloniale temperatuur van een land? We moeten op zoek naar plaatsen waar we iets kunnen opvangen van wat de Nederlandse burgers die geen rechtstreekse banden met Indië hadden, van dat Indië merkten. Bewustzijn, cultuur, identiteit worden immers bepaald door de stroom van informatie die de mensen bereikt. Op zoek dus naar de kranten, tijdschriften en schoolboeken. Wat zeggen die ons over de Nederlandse omgang met het koloniale verleden? In de eerste plaats kunnen we de mythe opblazen dat Nederland zich niet meer met Indië of Indonesië bezighield. Er heeft geen jarenlange stilte rond Indië geheerst, zoals vaak is beweerd.Ga naar eind73 Dag in dag uit verschenen er krantenartikelen over Indonesië. We kunnen de Indonesische en Indische aanwezigheid in de media peilen aan de hand van het digitale krantenbestand van de Koninklijke Bibliotheek. Onder de term ‘Indonesië’ zien we een stortvloed van artikelen tot pakweg 1958, toen de Nederlandse bedrijven werden genationaliseerd en de Nederlanders massaal vertrokken. Wel is over de jaren een sterke daling te zien, van ruim 50.000 in 1950 tot minder dan 10.000 in 1959. (Ter vergelijking: een term als ‘Duitsland’ komt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
20-35.000 maal per jaar voor.) Opvallend genoeg laat de term ‘Indië’ een iets ander beeld zien: weliswaar ook een neerwaartse trend, in veel lagere frequentie, maar met een minder sterke daling. Indië sudderde door en was minder afhankelijk van de politieke actualiteit.
Advertentie voor de bliknasi van Koenvisser.
Wat zo'n statistiek niet zegt, is op welke manier Indië en Indonesië in beeld kwamen. De meeste aandacht ging naar de politieke ontwikkelingen in Indonesië en naar de Nederlanders en Nederlandse belangen daar, en voorts steeds vaker naar het ontsporende conflict over Nieuw-Guinea. Ook het verleden bleef zich opdringen in talloze discussies over de Japanse bezetting, en in mindere mate over de dekolonisatieoorlog. Indische organisaties vochten voor de betaling van de achterstallige salarissen en bij nationale oorlogsherdenkingen was er aandacht voor de Japanse bezetting.Ga naar eind74 Ook via de leestrommels bleef, zij het op een heel andere manier, de koloniale en postkoloniale wereld de huishoudens binnenkomen, bijvoorbeeld via Libelle, het populaire damesblad. We zien, willekeurig bladerend, reportages over Anneke Grönloh, kolonisten in Nieuw-Guinea, een Indische couturier in Parijs, over prinsessenbezoeken aan de overgebleven koloniën, en als hoogtepunt een serie over de oorlogsvrijwilliger die uit de oorlog in Indonesië een Indonesische hofdame meenam. Dit alles gelardeerd met de advertenties voor de bliknasi van Koen Visser, de boemboes van Conimex, de voetbalsem Slamat Djalan - naar oud-Indonesisch recept - en de SARONG - de nieuwe girdle-sensatie met kruisvormfront. Opvallend is dat er in de loop der jaren, tot ver in de jaren zeventig, nauwelijks een verandering van toon te bespeuren is. Bevoogding is troef en er is sinds de koloniale dagen weinig veranderd. Indonesië mag dan onafhankelijk zijn, de verhoudingen in de wereld zijn nagenoeg ongewijzigd. Het is een wereld die nog intact is, ondanks de Wereldoorlog en het vertrek uit Indië en de halve dekolonisatie van de Caraïbische koloniën. De enige inbreuk vormt de migratie van Indische nieuwkomers, maar de pers ontwikkelt strategieën om de hiërarchie in stand te houden. Libelle grossiert bijvoorbeeld in tearjerkers. Op meelijwekkende toon wordt de aankomst van de Indische Nederlanders, liefst in de sneeuw, beschreven. De inhoud is niet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
onvriendelijk, maar de dappere migrantjes - verkleinwoorden zijn standaardgebruik - blijven exotische vondelingen.
‘Indo's ga weg’. Soestdijksekade, Den Haag, mei 1958. Foto: Frans Donse.
In schoolboeken - het geweten van de natie - uit de jaren vijftig zien we de dekolonisatie sterker doorwerken, maar het resultaat is tweeslachtig. Sommige leerboeken, zoals Wereld in wording uit 1954, merken zonder blozen op dat de economische toestand van Nederlands Oost-Indië er na 1870 - het jaar waarin de grote bedrijven zich op Indië stortten - zeer op vooruitging.Ga naar eind75 Opvallend is ook de summiere behandeling van de dekolonisatieoorlog - die natuurlijk niet zo genoemd wordt. Het rooms-katholieke De gang der mensheid (1953) maakt van de dekolonisatieoorlog een zaak van politieel optreden nadat onderhandelingen waren blijven slepen en ‘de invloed van de felle Soekarno steeds groter werd’.Ga naar eind76 Daar staat tegenover dat het Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, meegeschreven door Jan Romein en nog tot 1956 in Groningen én Djakarta uitgegeven, ongezouten kritiek geeft op de effecten van het Cultuurstelsel. Toch doet datzelfde boek dan weer zoetsappig en onkritisch over de ‘toenemende zorg der regering ... voor het onderwijs en de volksgezondheid’ in de laatste decennia van het Nederlandse bewind. De dekolonisatieoorlog krijgt in de opeenvolgende drukken van het Leerboek wel een steeds kritischer behandeling - zo wordt de term politionele actie ‘onschuldig’ genoemd - en er is aandacht voor ‘excessen’ van geweld aan beide kanten.Ga naar eind77 De geluiden waren dus gemengd. Wel had de vergoelijkende en rechtvaardigende behandeling van het kolonialisme uit de schoolboeken van de jaren dertig na de onafhankelijkheid plaatsgemaakt voor een veel neutraler - maar daarmee onschuldige - toonzetting. Ook hier zien we de dekolonisatie aan het werk, in de vorm van een opgeschoonde, quasi-objectieve geschiedenis. Die benadering doet een beetje denken aan de nasi goreng uit blik. Van de donkere zijde van het kolonialisme wordt nauwelijks gerept, en van het dekolonisatiedebacle en de Indische migratie is weinig terug te vinden. Libelle en schoolboeken zeggen ons niets over literaire dekolonisatie, maar ze vormen wel het laken en de banden van de postkoloniale literaire biljarttafel. Uit alles blijkt dat er ondanks het grotendeels onvrijwillige vertrek uit Indië en ondanks de antiwesterse geluiden uit de zuidelijke wereld het raciale en culturele wereld- en zelfbeeld overeind was gebleven. In die zin zijn de etnocentrische beeldvorming in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Hollandse leesmap, maar bijvoorbeeld ook in misdaadromans die in Indonesië spelen, zo illustratief.Ga naar eind78 Het gaat hier immers om vermaak en spanning, waarbij het cliché leidend was en de auteurs niet beoogden om zich rekenschap te geven van het koloniale verleden of postkoloniale heden. Het verlies van Indië had Nederland niet in de culturele wortels geraakt. Die werktuigelijke doorwerking van de koloniale hiërarchieën was niet uniek voor Nederland. Andere Europese landen laten dezelfde dynamiek zien. Toch zien we in Nederland niet de sterke racialisering van de postkoloniale politiek zoals Groot- Brittannië, met de furore van een conservatief politicus als Enoch Powell, te zien gaf. De politisering en racialisering van het postkoloniale discours hebben uiteindelijk in Nederland wel plaatsgevonden, maar pas in de laatste decennia en niet toevallig tegelijk met het stijgende volume van de antikoloniale stem. Met het inzicht van nu kunnen we zien dat alleen de confrontatie met andere wereldbeelden werkelijke verandering teweegbrengt. De Indische immigratie leidde niet tot een confrontatie met Nederlandse waarden - al was dat lokaal wel het geval.Ga naar eind79 De angst van de Nederlandse overheid voor de ‘oosterse’ massa-immigratie uit Indonesië was niet terecht, want de integratie van de Indische migranten, vaak moeizaam en pijnlijk voor de betrokkenen zelf, verliep bijna wrijvingsloos voor bijna alle andere Nederlanders.Ga naar eind80 De vraag is dan of Nederland een soort Engeland-light was, als het land dat te klein was en te pragmatisch in zijn kolonialisme om er een werkelijk imperiale cultuur en een virulent racisme op na te houden, en te bedreven in het negeren van interne verscheidenheid om de grote immigratiestroom als een bedreiging van de eigen cultuur te beschouwen? Er ontstond een Indische cultuur, maar die beet niet, en de rest van Nederland had daar nauwelijks deel aan, behalve aan de kipsaté, die we nu in elk Hollands café op een ANWB-knooppunt aantreffen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
HerformuleringHeeft deze verkenning ons ergens gebracht? Ze was een poging om via de lens van het letterkundige leven de contouren te schetsen van het werkelijk bestaande postkolonialisme van de jaren vijftig. Niet dat van alle Nederlanders, maar in elk geval dat van een ruime groep schrijvende mensen. Het leek me urgent om de ruimte tussen het historische en het ethische postkolonialisme te verkennen. Dit mondde uit in een gecompliceerde oefening, want lezing van de Indische literatuur van die jaren vanuit het perspectief van de eenentwintigste eeuw, waarin de postkoloniale discus- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
sies niet van de lucht zijn, is een intellectuele worsteling om je iets als ‘dekolonisatie’, en daarmee de verschillende mogelijke postkolonialismen die daaruit voortkwamen, voor te stellen. Het ging er om te verklaren welke wegen voor de postkoloniale literatuur openstonden. In het verleden is vaak de nadruk gelegd op de stilte die in de jaren vijftig over Indië en Indonesië neerdaalde - een teken dat Nederland de dekolonisatie niet werkelijk had omarmd. Maar van een bittere stilte was absoluut geen sprake. De jaren vijftig waren, in letterkundige en publicitaire zin, bijna net zo ‘Indisch’ als de voorgaande decennia. Dat leverde een verwarrende variëteit aan stemmen op: herinneringsromans (Zikken en Nieuwenhuys), afscheidsliteratuur (Van der Hoogte), neokolonialistische bellettrie (Fabricius), romans over het nieuwe Indonesië (Alers en Van Galen Last), en reportages van Indonesië-watchers. Zelden was het nostalgie pur sang, maar nooit was het koloniale verleden afwezig. Hoe dekoloniseerde de Nederlandse literaire cultuur? In elk geval was er geen afscheid van Indië. Of juist wel: Indië leefde voort, en doet dat nog steeds, maar wel in het besef dat het voorbij was. Als er sprake was van nostalgie, dan in de zin van Svetlana Boym's idee van reflexieve nostalgie: het besef van de onmogelijkheid terug te keren.Ga naar eind81 Dat is een wezenlijk postkoloniale houding. Maar een verantwoording behelsde deze houding niet. Er werd vooral rekenschap gegeven van het voorbijgaan van de tijd, niet van de kolonie, haar mechanismen en haar effecten op het Nederlandse zelf- en wereldbeeld. Je zou in literatuurwetenschappelijke termen kunnen zeggen: de focalisatie van de cultuur veranderde nauwelijks. Zo slagen weinig romans erin het perspectief van Indonesiërs (of Indische Nederlanders) geloofwaardig weer te geven.Ga naar eind82 Maria Dermoût is een van de weinigen die dit in deze jaren frequent en geloofwaardig doet.Ga naar eind83 Moderne Indonesiërs zijn zeldzaam in de Nederlandse literatuur. De hiërarchie bleef daarmee intact. Uiteraard heeft de marginaliteit van Indonesische personages te maken met de manier waarop de meeste Indische literatuur tot stand kwam: uit de eigen ervaring, in de meeste gevallen van alle politiek ontdaan, zodat de koloniale rangordes konden blijven doorklinken. En daarmee moeten we, ironisch genoeg, instemmen met de zo zwaar gewogen slotwoorden van Hella Haasse's debuutnovelle Oeroeg: Nederland had de diepte van Indië nooit gepeild. Toch moeten we uitkijken het in werkelijkheid bestaande postkolonialisme af te doen in termen van ‘nog niet’ of, erger, het te reduceren tot een collectieve oefening in oriëntalistische of weemoedige herbeleving. Wie goed kijkt en leest en zich aan de zwaartekrachtwerking van de nostalgische reductie onttrekt, ziet wel degelijk de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
scheurtjes in de koloniale orde, de kleine verschuivingen in evenwicht, de twijfels. Helemaal nieuw was dat overigens niet, want zoals Elleke Boehmer heeft betoogd, waren die er ook tijdens de late koloniale jaren al.Ga naar eind84 Maar de jaren vijftig brachten wel het besef dat Indië voorbij was. Dat noopte tot reflectie en nieuwe vertelstrategieën en creëerde zelfs nieuwe taal. De dekolonisatie is geen lineaire ontwikkeling naar postkoloniale bevrijding. Het onderzoek naar de jaren vijftig heeft laten zien hoe tegenstrijdig de Nederlandse postkoloniale conditie is. Hoewel Nederland niet de culturele crisis doormaakte die in Engeland na de terugtrekking uit zijn wereldrijk plaatsvond, met een virulent racisme en verzet tegen de postkoloniale migratie, bleek er voor Nederland een paradoxale omslag in het postkoloniale vat te zitten. De paradox bestond uit enerzijds de erkenning dat Indië voorbij was - hoe kon men anders - anderzijds een voortbestaan van de orde die met het kolonialisme was gevormd. In die sfeer kon Zikken dankbaar zijn voor het koloniale onrecht waar zij van had geprofiteerd, kon Fabricius zijn schematische wereldbeeld genoegzaam voortzetten, kon Tjalie Robinson zowel koloniaal als postkoloniaal zijn, kon Bert Alberts uit heimwee schrijven en toch de dekolonisatie omarmen, kon Hans Alers oriëntalistisch schmieren maar zich in zijn andere boeken een scherp observator van het moderne Indonesië tonen, kon Van Galen Last zich verstrikken in de dilemma's van Oost en West voor het jonge onafhankelijke Indonesië, en konden intellectuelen als Romein en Wertheim zich als de orakels van het ontwakende Oosten opwerpen, maar toch het ‘westerse cultuurpatroon’ als norm nemen. De stap naar zelfonderzoek of Indonesiëcentrisme was heel weinigen gegeven - al kwamen Wertheim, Romein en Van Galen Last wat dat laatste betreft een heel eind. Het belangrijkste wat we hieruit kunnen concluderen, is dat er kennelijk de noodzaak niet toe bestond de eigen koloniale ziel aan een kritische inspectie te onderwerpen, de eigen culturele en raciale posities te herzien, of de vooroordelen die de koloniale ervaring onmiskenbaar had gecreëerd, te bevragen. De samenleving, als zoiets bestaat, of kritische groepen of stemmen in die samenleving, dwongen geen stellingname af over het kolonialisme, zoals dat in recente jaren wel het geval is. De conclusie moet zijn, wellicht niet verrassend maar goed om vast te stellen, dat de dekolonisatie nauwelijks een uitdaging voor de Nederlandse cultuur vormde. Nergens zien we een aantasting van het zelfbeeld - terwijl er wel degelijk op het Indische verleden en het Indonesische heden werd gereflecteerd. We zien in deze jaren dus niet zozeer een ontworsteling van de Nederlandse cultuur aan haar koloniale cocon, maar een herformulering en in sommige opzichten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelfs herwaardering van koloniale patronen. Van een eenvoudige voortzetting van koloniale denkmanieren was evenmin sprake, wel van doorwerking en transformatie, waardoor het Indische een soort van mnemonische en ethische gelaagdheid kreeg die gecompliceerder werd naarmate de tijd voortschreed. Dát is dus ook dekolonisatie. Dat is een fascinerende constatering. De koloniale wereld kromp, maar de Nederlandse orde, die ook een raciale orde was, bleef in veel opzichten intact. In haar inaugurele rede betoogde Pamela Pattynama dat Indië, dat onherroepelijk verleden tijd is, in de literatuur of, zoals zij zegt, ‘in de evocatieve kracht van de taal’ voortleeft.Ga naar eind85 Die taal, dat archief van woorden, zinnen, klanken, beelden, heeft ons gevormd en vormt ons nog steeds. Dat lijkt een conservatief en in essentie statisch mechanisme, alsof beelden ooit zijn vastgelegd en altijd dezelfde boodschap uitdragen, maar de werkelijkheid is ingewikkelder. Niet alleen een onveranderlijk ‘Indië’ uit de koloniale ervaring, maar ook de Indië's van de dekolonisatie hebben onze postkoloniale conditie bepaald. De letterkunde van de jaren vijftig vormt een bouwsteen in ons culturele geheugen. Het koloniale denken muteerde in een postkoloniaal denken. Dat droeg vele sporen van de voorgaande periode, maar verenigde in zich ook alle tweeslachtigheden die een historische band met Indië en een soort van acceptatie van het onvermijdelijke afscheid oproepen. Er kwamen nieuwe woorden, zoals nostalgie, dekolonisatie en onafhankelijkheid, die het voorbijgaande aangaven, maar de echo's van de oude koloniale orde klonken misschien sterker door, in de evocatie van de natuur en de natuurlijk aanvoelende raciale hiërarchie. Daarmee vormen de jaren vijftig ook een spiegel, omdat zij onze hybride postkoloniale hoedanigheid terugkaatsen. Hoe ver staan we af van de schrijvende en lezende Nederlander in, pakweg, 1956? We dekoloniseren, maar dekoloniseren niet. Als u begrijpt wat ik bedoel. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|