Indische Letteren. Jaargang 25
(2010)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| ||||||
Lezen als een Indo
| ||||||
1Ik ben een Indo. Wat is een Indo? Nou, iemand zoals ik dus. ‘Indo’ zijn ook die honderdduizend anderen die zich Indo of Indisch noemen. Die Indo's zijn anders dan ik, ze verschillen veel of een beetje van mij, het zijn mannen, ze zijn van een andere generatie, zij verkiezen een andere levensstijl: andere Indo's, kortom, zijn mij vaak wereldvreemd en kunnen mij zelfs totaal tegenstaan. Zo prijkte er op de cover van De Groene Amsterdammer van 4 september 2009 een blondgeverfde Indo, wiens reactionaire ideeën ik verfoei.Ga naar eind2 o, o verwantschap voel ik met die politicus, maar toch wordt hij, net als ik, Indo genoemd. Wie van ons is de ware Indo? Ben ik het, bent u het? Wil de ware Indo opstaan? Bestaat er, met andere woorden, een echte, onvervalste Indo-identiteit? Ik meen dat het antwoord op deze vraag een ondubbelzinnig ‘nee’ moet zijn. De Indo bestaat niet. Indo's zijn, met andere woorden, niet allemaal even haloes, niet iedere Indo schaamt zich dood over van alles en nog wat. Ze zijn niet gastvrijer dan Hollanders en zo flexibel zijn ze ook weer niet allemaal. Ik ken tenminste meer dan genoeg Indo's die kasar, onbescheiden en ongemeen assertief zijn. Een nog overtuigender bewijs is dat ik regelmatig bij Indo's thuis geconfronteerd word met een stijf gesloten koekjestrommel. Indo's kunnen weleens wat overeenkomstige hebben, maar de onderlinge verschillen overtreffen de gelijkenissen met gemak. Goed, ik geef toe: | ||||||
[pagina 64]
| ||||||
er is wel iets dat Indo's gemeen hebben. Welgeteld zijn dat twee dingen: ten eerste delen polder-Indo's Indië als hun land van herkomst en ze kunnen, ten tweede, bogen op een omvangrijk archief aan verhalen. Die twee dingen, het land van herkomst en het gedeelde erfgoed van verhalen, bepalen wellicht hun collectieve, maar niet hun individuele identiteit. Laat ik het dus maar ronduit zeggen. Ik geloof niet in een Indo-literatuur die alleen door Indo's gelezen, geschreven en begrepen kan worden. Dat komt omdat ik niet geloof in de Indo-identiteit. | ||||||
2De Indische literatuur, u weet het, is voornamelijk geschreven door belanda totoks. Of het nu gaat om Bontekoe, Carry van Bruggen, Multatuli, Louis Couperus, Willem Walraven, Hella Haasse: zij allen schreven/schrijven met een blanke bril op. In meerdere of mindere mate hebben zij Inlanders en Indo's als clichématige stereotypen neergezet. Wat moeten wij, Indo's met zo'n neerbuigende literatuur? Een mogelijk antwoord op die vraag komt van Lilian Ducelle, de niet op haar mondje gevallen weduwe van ons aller Tjalie Robinson. Ik hoorde haar eens Louis Couperus verguizen.Ga naar eind3 Couperus is een paradepaardje van de Nederlandse literatuur: hoog gewaardeerd, canoniek, beroemd. Beetje heiligschennis dus van La Ducelle. Zij verwierp Couperus omdat hij Indo-personages negatief afschilderde in zijn wereldberoemde De zulle kracht (1900). Hij deed ze zonder uitzondering af als ‘luie, vervelende’ personages. ‘Vervelend’, tussen twee haakjes, kent een Hollandse en een Indische connotatie. In het Hollands betekent de term dat iets of iemand je tegenvalt. In het patois van Indo's is ‘vervelend’ meer uitgesproken: een ‘vervelende kerel’ is een kerel die je dwars zit of die niet deugt. Heeft Ducelle gelijk? Moeten wij Couperus afschrijven omdat hij Indo's afdoet als types die niet deugen? Couperus was geen Indo, maar een belanda in Indië. Zou het daaraan liggen dat hij kwistig met stereotypen was? Als antwoord op die vraag nu een voorbeeld van een rasechte Indo die stereotypisch schreef. Rob Nieuwenhuys, onze bloedeigen nestor van de Indische literatuur stamt, anders dan Couperus, uit een Indo familie. Hij was dusdanig Indo in hart en nieren, dat hij het verschrikkelijk vond er niet Indisch uit te zien. Toch weerhield zijn afkomst hem er niet van mythes over Indische meisjes de wereld in te sturen. In zijn befaamde Vergeelde portretten. Uit een Indisch familiealbum (1954) bracht hij een | ||||||
[pagina 65]
| ||||||
bekend beeld in omloop dat nu oogde ronde doet: jonge meisjes als onweerstaanbaar mooi ‘vooral daar, waar het bloed zich vermengd heeft ... Met een zachte koelit langsep, [...] een lichtwiegende gang, [...] iets koels in hun blik, iets hards’: berekenend, behaagziek, pathetisch, ijdel en vol tinka's.Ga naar eind4 Nieuwenhuys ging voor het volle cliché. Moeten we daarom deze Indo samen met Couperus in de politiek incorrecte prullenbak gooien? ‘Nee,’ zeg ik weer. De tekst van Breton de Nijs (alias Rob Nieuwenhuys) is net als die van Couperus het lezen waard, alleen al omdat hij deel uitmaakt van de Indische geschiedenis. Bovendien omvatten beide teksten meer dan alleen maar clichés. | ||||||
3Met een derde voorbeeld wil ik laten zien wat wij met dit soort teksten kunnen doen. In plaats van auteurs te verguizen of teksten links te laten liggen, kunnen we ze ‘als Indo’ gaan lezen. Ik geef een voorbeeld dat weer gaat om werk van een niet-Indo, namelijk van de beminnelijke rokkenjager Frits van den Bosch. Van den Bosch was een belanda totok, liever een belanda kesasar of verindischte totok. Hij werd geboren in Utrecht maar groeide in Indië op als Indische boeaja. In de woorden van mede schrijver Alfred Birney is hij: ‘Geen Indo, maar een jongen die zijn land van aankomst is gaan beschouwen als zijn thuisland’.Ga naar eind5 Birney, zelf van huis uit Indo, roemt het hoge ‘krontjong gehalte’ bij van den Bosch. Van den Bosch' werk bezit een onmiskenbare Indo-tongval en stem melodie. Birney leest in diens verhalen steeds weer de avonturen van een Indo-jongetje, een straat slijpertje zoals we die wel kennen uit de verhalen van Indo-autoriteit Tjalie Robinson. Hij analyseert en identificeert Van den Bosch' werk als Indo-Indisch. Hij noemt daarbij het genre, de woordkeus, het idioom, de referenties en het pantoon-achtige. Vanwege diens Indo-praktijken heeft Birney deze belanda kesasar opgenomen in zijn bloemlezing van de Indo-geschiedenis.Ga naar eind6 Alfred Birney heeft een hekel aan de wetenschap, zoals uit meerdere van zijn uitlatingen mag blijken. Toch is zijn analyse wetenschappelijk genoeg om als bewijs te gelden: het bewijs is geleverd. Welk bewijs? Niet het bewijs dat de Utrechtenaar Frits van den Bosch eigenlijk een Indo is, óók niet het bewijs dat het werk van Frits van den Bosch Indo-literatuur is. Wel het bewijs dat Alfred Birney Indo-kennis van zaken heeft en aanstekelijk kan lezen. Waar het mij nu om gaat is dat het bij de imaginaire wereld van de literatuur niet in de eerste plaats gaat om de afkomst van de auteur. Het is niet de raciale identiteit | ||||||
[pagina 66]
| ||||||
van de schrijver of schrijfster die haar/zijn werk automatisch Indo-Indisch maakt. Het Indische zit niet in de literatuur. Het Indische zit in het lezen: literatuur is niet Indo, maar wordt Indo door de manier van lezen. Het is met andere woorden een dialoog tussen de lezende Alfred Birney en de verhalen van Frits van den Bosch die verhalen tot Indo-verhalen maakt. | ||||||
4Nog eens: het is niet de auteur maar de lezer die uitmaakt of een roman, een verhaal als Indo kan worden geduid. De lezer of lezeres kan een Indische betekenis toekennen aan een bepaalde tekst. Maar hij of zij kan dat niet zomaar doen. Zo'n betekenis kan niet zonder een zogenaamd Indisch interpretatiekader of de ‘Indo-blik’. Wie leest met een Indo-blik, leest ‘als een Indo’. Een Indisch kader of Indo-blik bestaat uit kennis van specifieke codes en context. Het omvat op de hoogte zijn van andere Indische teksten, en benul hebben van de Indo-geschiedenis. Een Indo-blik stelt de lezer(es) in staat om een Indische betekenis aan bepaalde teksten te hechten, waar anderen, zonder zo'n blik die betekenis over het hoofd zien of als onbelangrijk ter zijde schuiven. Ook ervaringsdeskundigheid kan hier helpen. Iemand die de Indische betekenis van ‘vervelend’ niet kent, beseft bijvoorbeeld niet de diepere, emotionele waarde van Ducelle's afwijzing van Couperus. Zonder Indo-blik zal de Indische betekenis dus verloren gaan, zelfs wanneer het gaat om een auteur wier werk onmiskenbaar Indisch is. Toen Geen gewoon Indisch meisje (1983) van Marion Bloem uitkwam werd het debuut allerwegen geroemd. Jammer genoeg zagen de meeste critici het werk bijna uitsluitend in traditioneel westerse termen. Volgens hen ging het om een beschrijving van de verscheurde Indo als slachtoffer. Met een Indo-blik is een lezer(es) echter in staat te onderkennen dat (Indo-) vrouwelijke seksualiteit in Bloems boek als autonome seksualiteit in beeld wordt gebracht. Tegelijkertijd laat die Indo-blik zien dat de beeldvorming rond de seksualiteit van een Indisch meisje altijd ook gebonden is aan de beeldtraditie die onder andere Rob Nieuwenhuys in omloop heeft gebracht. Wie leest ‘als een Indo’ is in staat te beseffen dat het in Bloems boek niet gaat om een kasian verscheurde Indo in een penibele situatie, maar juist om een vermetele Indo-on-the move, die steeds verder gaat en zichzelf steeds weer anders ervaart. | ||||||
[pagina 67]
| ||||||
5Mijn laatste punt vat het bovenstaande samen en richt zich op de kern: Lezen ‘als een Indo’ is geen ondergeschoven hobby van ‘ons soort’ mensen. Indische lezers en lezeressen zullen eerder dan anderen geneigd zijn om ‘als een Indo’ te lezen. Maar deze leeswijze staat net als elk ander interpretatiekader in principe open voor alle lezers, dus ook voor lezers die niet-Indo zijn. Indo-lezers moeten net als niet-Indo's op z'n minst de bereidheid tonen om Indische betekenissen toe te laten. Indo's hebben immers niet automatisch een soort sensibiliteit voor wat verzwegen en gemarginaliseerd is. Met Inge Dümpel geloof ik dat er een speciaal oor nodig is om Indo stemmen in literatuur te beluisteren. Mijn punt is dat zo'n Indo-oor bruin of rose of zwart kan zijn. De Indo-blik kan toegepast worden op alle soorten literatuur, of die nu geschreven is door Indo's of door totoks, of door auteurs die zelfs niets met Indië te maken hebben. Ik wil deze column daarom besluiten met de oproep: lees ‘als een Indo’, of je nu Indo bent of niet! | ||||||
Bibliografie
|